Een oorlogsmonument herinnert aan trieste gebeurtenissen. Toch is er niet alleen verdriet te vinden, maar ook geloof en vergeving. Jan Stuyt zag het op een dijk bij Leuth.
Op een zonnige zaterdag fietste ik door de Ooijpolder op de terugweg naar Nijmegen. Op een T-kruising vlakbij Leuth zag ik een nieuw monument. Nieuwsgierig bekeek ik het uitvoerige informatiepaneel. Aan het eind van de oorlog is in deze buurt veel gevochten. Nijmegen was frontstad in de laatste oorlogswinter. Het monument is voor de Canadese soldaat Ernest Harrison die hier gesneuveld is op 28 januari 1945. Hij was op verkenning – ze staken af tegen de witte sneeuw en bij een vuurgevecht is hij omgekomen – 21 jaar jong. Ik word altijd stil als ik de leeftijd van die jonge mannen zie.
Het monument werd in juni 2014 onthuld door de zus van Harrison, Beatrice Messenger. Op de gedenktafel kun je lezen hoe de gesneuvelde soldaat snel werd begraven bij een boerderij in de buurt, maar dat vier dagen later de dijken werden doorgestoken en de streek overstroomde. Het was slecht weer, de rivier stroomde snel en veel is toen weggespoeld: het graf is nooit meer gevonden. Van Ernest Harrison restte als snel niets meer dan een vermelding ‘vermist’ op de grote Canadese begraafplaats in Groesbeek.
Ernest had een Bijbeltje op zak, met een metalen omslag waarin engeltjes waren gegraveerd
Men wist heel goed waar men moest zoeken. Een Duitse predikant, verpleger in het leger, schreef in 1947 een brief naar het Canadese ministerie van defensie. Dominee Karl Missbach wilde zijn verhaal kwijt: hoe hij erbij was hoe Ernest gewond raakte en stierf. Missbach beschrijft de bocht in de dijk en de plaats van het graf. Er is geen twijfel dat het monument op de juiste plek staat.
Monument voor Ernest Harrison, nabij Leuth. Foto: Anton de Wit/Ignis Webmagazine (cc-by-sa)
Hij schreef met de bedoeling dat het ministerie zijn brief zou doorgeven aan de familie, wat ook gebeurd is. Hij had een Bijbeltje gevonden in de zakken van Ernest, met een metalen omslag waarin engeltjes waren gegraveerd. Dat Bijbeltje had hij apart gehouden om aan de familie te kunnen sturen. Het werd hem echter afgenomen toen hij zelf krijgsgevangen werd gemaakt.
Het is een ontroerende brief en hij staat leesbaar op het monument. De dominee gaat in op het verrijzenisgeloof zonder dweperig te worden – hij vindt de juiste toon om te schrijven aan de familie van een jongen die met een Bijbel op zak naar het front gaat en omkomt. Aan het einde van zijn brief vraagt hij om vergeving om wat zijn land en zijn leger hebben gedaan. Ik kreeg er tranen van in mijn ogen. Doe het maar na, in 1947 als oud-militair van een verslagen leger.
Zo werd die mooie voorjaarsmiddag nog mooier, ondanks de dood van Ernest Harrison, want een fatsoenlijk man had niet gezwegen. Niemand zou er wat van gezegd hebben als Karl Missbach niet geschreven had. Maar hij schreef wel. En op de meest natuurlijke manier van de wereld koppelt hij het geloof in de verrijzenis van Christus aan dat moeilijke werkwoord vergeven, alsof ze bij elkaar horen. Dat die twee bij elkaar horen hadden we pas nog op zondag gehoord in het evangelie van Johannes, in het voorlaatste hoofdstuk.