Tijdens de 40-dagentijd extra bidden, oké. Vasten, ja. Maar vergeet ook de aalmoezen niet.
De Vasten begint deze week. Ieder jaar heb ik wel een preekbeurt op ofwel Aswoensdag ofwel de eerste zondag van de Vasten. Dat zijn in de regel goed bezochte vieringen waar de mensen verwachten dat de voorganger iets te zeggen heeft over hoe je dit jaar de Vasten kunt invullen. De traditie reikt daarvoor al tweeduizend jaar dezelfde drieslag aan: aalmoezen, bidden en vasten.
De aalmoezen zijn gericht op de medemens in nood en heten tegenwoordig ‘goede doelen’: de Vastenaktie is al tientallen jaren een ijzersterke manier om iets voor een ander te doen en geeft bovendien de gever het gevoel dat hij een goede daad verricht heeft.
Bidden is niet gericht op de medemens maar op God: tegelijkertijd bewerkt het gebed dat er iets gebeurt in degene die bidt en dat is meestal een verandering ten goede. Ook hier heeft iets dat gericht is op de Ander een weldadig effect op degene die een inspanning doet.
De derde manier om iets aan de Vasten te doen is: vasten. Tegenwoordig ontzeggen we ons iets dat negen van de tien keer luxe is: een glas wijn, een toetje of een zondag uitslapen. Ik ken niemand in onze streken, die zich in de Vasten iets ontzegt wat bij de vervulling van de basisbehoeften hoort: wie eet er een boterham minder of laat fruit staan?
Vasten is soms goed voor het lichaam, maar het is altijd goed voor de ziel
In arme streken ver weg waar ik geleefd heb, zag ik het elke dag om me heen gebeuren: vluchtelingen die leefden van magere rantsoenen gingen in de vastentijd anders met het eten om. Het maakte mij beschaamd om de luxe die ik kende en waar ik nauwelijks iets van inleverde. Alle grote godsdiensten kennen periodes van vasten en alle weten ze uit ervaring dat dit het geestelijk leven versterkt.
Iets weggeven, tijd nemen voor gebed, wat voedsel of drank laten staan: ze hebben met elkaar gemeen dat ze worden ingekleed als iets dat moeite kost, dat een offer vraagt, en ze hebben alle drie als neveneffect dat je er zelf beter van wordt. Het is soms goed voor het lichaam, maar het is altijd goed voor de ziel.
Als iemand nu zou denken: zie je wel, het is toch allemaal hypocrisie, je doet het alleen maar voor de buitenwacht en uiteindelijk word je er zelf beter van, dan kunnen we daar twee antwoorden op geven. Ten eerste wordt ons voorgehouden door Jezus in het evangelie van Mattheus om dit allemaal in het verborgene te doen en er beslist niet mee te koop te lopen. En op het tweede punt – je wordt er vooral zelf beter van – staat het antwoord bij Ignatius van Loyola:
Om die reden ben ik er niet aan begonnen en om die reden zal ik er ook niet mee ophouden.