In zijn tienerjaren was het geloof voor Rick een behaaglijk warme jas. Maar het kader van zijn geloof begaf het toen hij volwassen werd. Hoe ga je dan een weg met God verder?
In mijn wordingsgeschiedenis was de verandering van mijn geloof een van de meest ingrijpende ervaringen. Toen het kind in mij via de pubertijd en de late adolescentie naar volwassenheid groeide en zoveel veranderde, was het geloof namelijk steeds een behaaglijk warme jas geweest die vertrouwd voelde.
En dat werkt volgens mij niet bij God. Want wij ‘weten’ Hem niet
Toen bleek dat die jas sleet, kwam dat hard aan. Hij scheurde, werd te klein en ging zelfs stinken. Uiteindelijk liet ik hem maar aan de kapstok hangen. Want wat kunt je ook met het geloof van je jeugd als je ouder bent? Als je dertig bent en je gelooft nog als de puber van vijftien, dan heb je geen geloof. Dan wil je weten, zeker weten. En dat werkt volgens mij niet bij God. Want wij ‘weten’ Hem niet.
Van de Franse priester Maurice Bellet leerde ik: wat ik absoluut zeker weet over God, is dat God een woord is uit de Nederlandse taal. De beelden die dat woord oproept, de verhalen die ik eraan verbind, dat is niet God. Wie heeft ooit God gezien? Johannes antwoordt in zijn eerste brief: “niemand”.
Als kind dacht ik dat ik God kende, maar toen knalde ik tegen een muur. Ik had een week in stilte doorgebracht in Taizé. Edelmoedig had ik geprobeerd te wandelen met God, maar de ruimte om mij heen bleef angstvallig leeg. Een week later stond ik met een vriend op de camping. Hij prikte dwars door mijn ingestudeerde antwoorden heen. “Dus Rick, jij gelooft letterlijk dat een Adam en Eva in het paradijs hebben geleefd, dat ze een verboden vrucht aten en zo de mensheid in zonde stortten?”
Eigenlijk had ik dat verhaal nooit serieus bevraagd. Ik probeerde hem van repliek te dienen, maar onder mij wankelde het fundament. Er gebeurde waarvoor de dominee had gewaarschuwd: “Geloof je niet meer letterlijk in Genesis 1, dan is het hek van de dam. Wat blijft er dan nog over van je geloof?”
Als ik met God verder wilde, moest ik mijzelf verpotten
Bar weinig, kan ik nu zeggen. De woorden waarmee ik mijn geloof omschreef werden holle frasen. En óf dat eng was. In mijn oude denkbeelden vond ik nog amper vruchtbare grond. Als ik met God verder wilde, moest ik mijzelf verpotten. Maar hoe?
Door te beginnen bij het begin. Bij de vraag hoe God God mag zijn. Om de ruimte van God in mijn leven te zuiveren. Daarin zie ik de grootste uitdaging van het geestelijk leven.
Want veel te snel groeit het verlangen God een beetje naar mij toe af te buigen. Bijvoorbeeld als ik bid. Bij mij gaat dit als volgt. Ik ga in stilte zitten en ik probeer mijzelf aan God aan te bieden, vertrouwend op zijn genade. Het voortouw in mijn gebeden laat ik aan Hem – immers Hij kent mij en ik ken Hem nauwelijks. Natuurlijk, ik kan mijn eigen gedachten over Hem de vrije loop laten, maar niet zonder het gevaar dat ik enkel met mezelf communiceer. Dus wacht ik op Hem, hoe moeilijk dat ook is. Ik open de Bijbel en lees enkele woorden. Als die woorden op mij inwerken kan ik troost ervaren, vrede en vreugde of juist woede, onmacht, schuld. Maar in wezen gaat het daar niet om. De kunst van bidden bestaat uit het zo zuiver mogelijk ontvangen wat je van God ontvangt – en dan te zeggen: dank. Wat ik biddend kan doen is waken over de stilte in mijn hart.
Voor ware gelovigen is deze leegte een reële ervaring. Moeder Teresa schrijft : “De mensen denken dat mijn geloof, mijn hoop en mijn liefde mij met diep geluk vervullen, en dat de intimiteit met God en de eenheid met zijn wil mijn hart doordrenken. Als ze maar eens wisten… Wat ik ervaar is dat God niet God is, dat Hij niet werkelijk bestaat. Het is een vreselijke beproeving voor mij.”
Wie is God dat hij zo afwezig kan zijn in het leven van zo’n groot mens? De ervaring van God kan zijn als de ervaring van een afgrond waarlangs je behendig moet sturen. Of waar je, als je de moed heb, probeert in te vallen… De Franse schrijfster Simone Weil schreef: ‘Geduldig en hoopvol wachten is de grondslag van het spirituele leven’. Het spirituele leven bestaat grotendeels uit het weerstaan van de verleiding een God te boetseren die grijpbaar is.
Niemand heeft God ooit gezien
Is met zo’n geloof te leven? Is de akker waarop Hij moet zaaien niet te droog? Niet als wij Hem de zaaier laten zijn in plaats van zelf de bewerker van ons geloof te zijn. Ook voor wie geestelijk in de woestijn verkeert, blijft Hij: “Ik zal er zijn”. “Niemand heeft God ooit gezien”, schrijft Johannes en voegt eraan toe “maar als wij elkaar liefhebben, blijft God in ons.” Die toevoeging helpt. Vooral in de liefde komt Hij ons tegemoet.