Hadewijch en Ruusbroec schreven beeldrijk over de liefde in de ontmoeting tussen God en mens. Paul Verdeyen SJ over het unieke van deze twee Brabantse mystieke auteurs.
Tijdens de late middeleeuwen maakte de literatuur in heel Europa de overgang van het Latijn naar de nationale talen. Overal bracht die overgang van de gesproken moedertaal naar de geschreven moedertaal grote schrijvers voort, die unieke meesterwerken hebben nagelaten. Denken aan Dante Alighieri, die in de Divina Commedia, geschreven tussen 1306 en 1321, het grootse meesterwerk componeerde van de Italiaanse literatuur. Of aan Geoffrey Chaucer, die omstreeks 1380 de Canterbury Tales verzamelde. In Duitsland werd Meister Eckhart (1260-1327) een belangrijk auteur en een voorloper van de Rijnlandse mystiek.
In deze Europese context valt de vroegste Dietse letterkunde geenszins uit de toon. De grote boegbeelden van de vroege Dietse literatuur zijn ongetwijfeld Hadewijch van Brabant (1200-1260) en Jan van Ruusbroec (1293-1381). Zij werden beïnvloed door de Latijnse werken van de Luikse monnik Willem van Saint-Thierry (1075-1148), maar zij zijn allerminst slaafse navolgers. Zij zijn creatieve denkers en grote auteurs.
God maakt zich bij de Vlaamse mystici kenbaar als een grote Minnaar die liefde geeft en zoekt
Wat maakt deze beide Brabantse mystieke schrijvers zo uniek? Ongetwijfeld hun scherpe aandacht voor Gods werking in de mensenziel. Sinds de Belijdenissen van Augustinus bleef er in de westerse Kerk een grote aandacht voor het innerlijk leven en voor de opgang van de mens naar zijn Schepper. Die aandacht voor het innerlijk leven en voor de geestelijke geschiedenis van de gelovige mens bleef een hoofdthema van de christelijke spiritualiteit. Maar Hadewijch en Ruusbroec zetten een stap verder. Zij ontwikkelen een nieuw en uiterst verfijnd godsbeeld: hoe maakt God zichzelf kenbaar in zijn omgang met de mens? Vooral als een grote Minnaar die liefde geeft en liefde zoekt.
In twee typische teksten komt dat duidelijk naar voren. De eerste tekst is van Hadewijch en komt uit haar achttiende Brief:
Probeer nu eens de kern (de innicheit) van uw ziel te begrijpen: wat is het eigenlijk dat wij ziel noemen? De ziel is een wezen dat door God gezien kan worden, en waardoor God zelf gezien kan worden. De ziel is ook een wezen dat aan God voldoening wil geven en op passende wijze haar wezen hoog wil houden, voor zover zij niet verzwakt wordt door wat vreemd is aan de minne en door wat kleiner is dan de waardigheid van de ziel. Is de ziel op die wijze zichzelf, dan is de ziel een grondeloze afgrond waarin God aan zichzelf voldoening geeft. In haar vindt Hij dan voortdurend een volledige voldaanheid, die Hij ook in zichzelf bezit. En zij vindt die voldaanheid ook voortdurend in Hem.
Dit is haar beschrijving van de unieke relatie tussen God en elke mensenziel. De ziel vindt haar grootste rijkdom in haar overgave aan en haar antwoord op Gods tegenwoordigheid.
En nu een belangrijke tekst van Ruusbroec uit het tweede deel van De geestelijke Bruiloft:
In deze storm van minne strijden twee geesten: de Geest van God en onze menselijke geest. God neigt zich door de Heilige Geest tot in ons binnenste, en daar worden wij door zijn minne geraakt. En onze geest – door Gods werking en ons minnend vermogen – dringt door tot bij God, en neigt zich tot zijn binnenste, en hierdoor wordt God geraakt. Uit deze twee bewegingen ontspringt de minnestrijd: in het diepste ontmoeten en in het innigste bezoeken wordt elke geest door minne gewond.
God is namelijk nooit kwetsbaar. Tenzij misschien door menselijke liefde?
“God wordt door de menselijke minne geraakt.” Anderen vertalen op een meer voorzichtig: “God wordt door onze minne bereikt.” God is namelijk nooit kwetsbaar. Tenzij misschien door menselijke liefde? Op dit punt geven de theologen en sommige mystici een verschillend antwoord.
Wat er ook van zij, de tekst van Ruusbroec is zo mooi en diepzinnig, omdat hij spreekt over de wederzijdse ontmoeting tussen God en mens. Hij doet daarbij een beroep op een nieuw cultureel fenomeen van zijn tijd, namelijk de taal en de gevoelens van de hoofse minne.
Die specifieke minnetaal wordt door hem, in navolging van Hadewijch, overgebracht naar het domein van de liefdesontmoeting tussen God en de menselijke ziel. Dit was een zeer belangrijke ontwikkeling. De grote Engelse theoloog Cutbert Butler schrijft ergens niet te willen affirmeren dat Ruusbroec de grootste mysticus is geweest in de christelijke traditie, maar beslist wel haar grootste mystieke auteur.
Paul Verdeyen SJ is jezuïet en kenner van de Vlaamse mystiek. Hij is emeritus-hoogleraar van het Ruusbroecgenootschap aan de Universiteit Antwerpen.