Hemelvaart slaat een gat in ons voorstellingsvermogen. Hoe geven we woorden en beelden aan de relatie tussen de overstijgende Jezus en onszelf? Een overweging van Ben Frie SJ.
Als Hemelvaartsdag meer is voor je dan het begin van een lang weekend omdat het eenmaal zo is in ons land, kun je misschien meegaan in gedachten over koningschap, gezag of macht, ja gedachten over God. De concrete voorstelling van iemands hemelvaart (Jezus was in de geschiedenis niet de enige) door gerenommeerde (dus niet naïeve) kunstenaars mag op ons wat ongemakkelijk overkomen, maar dat is eerder een probleem voor ons dan voor de verbeelders.
Absurde beelden, naïeve? Voor de weldenkende mensen die wij zijn geworden misschien wel, maar niet terecht.
Wij vinden machthebbers moeilijk, gezagsdragers, mensen met meer autoriteit dan wij zelf hebben of veroverden. Veel spreekt tegen hen, nu corruptie en winstbejag in de Europese economische wereld hun tol steeds meer gaan opeisen. Maar wereldwijd blijken machtsdragers beperkt. Macht is moeilijk te hanteren, zoveel lijkt zeker.
Het verging Bijbelse koningen niet veel beter. De liturgieën bij hun intronisatie ordenen hen in Gods nabijheid (Psalm 110, vers 1: “Neem plaats aan mijn rechterhand, ik maak van je vijanden een bank voor je voeten.”), maar de verdere beschrijving van hun levens gaan al snel over vergrijpen, misbruik van hun positie, een smadelijke ondergang – en Gods barmhartigheid met hen.
Soms zijn er persoonlijkheden, die dat overstijgen: veel klassieke heilige gestalten werden ‘opgenomen in de hemel’ zoals Henoch in Genesis 5: “Aan zijn leven kwam een einde doordat God hem wegnam.” Elia verdwijnt voor de ogen van Elisa, die tegen hen die het niet geloven zegt: “Ga hem niet zoeken.” (2 Koningen 2:1-14) Andere groten volgden: Baruch, Ezra, Mozes.
In de Grieks-Romeinse wereld werden helden en keizers, die geroemd werden om hun grote daden, opgenomen in de hemel en tot goden verheven. Het betekende zoveel als een goddelijke bevestiging van wie zij waren door hen toegang te geven tot goddelijke macht.
Als je een tijdgenoot bent van Jezus is het al moeilijk, maar als je na Hem geboren bent en het moet hebben van de getuigenissen van anderen – zoals Paulus – zit je met het probleem dat je gaat begrijpen dat deze Jezus alles overtreft wat mensen zich kunnen voorstellen. Zo menselijk, rauw soms en kwetsbaar als zijn gestalte ook was, hij overtrof de bestaande beelden. Wie in deze menselijke natuur de goddelijke gaat onderscheiden, zoekt naar beelden om dat, zoals wij zeggen, ‘een plekje te geven’.
Hij is de goddelijke mens die wij in onszelf blijven zoeken.
Absurde beelden, naïeve? Voor de weldenkende mensen die wij zijn geworden in onze eeuw na zoveel onzin misschien wel, maar niet terecht. Want wij krijgen kwaliteiten die tot bovenmenselijk gedrag in staat stellen, maar we gebruiken ze nauwelijks omdat we het verachtelijk vinden dat we ze zelf niet genereren. Precies dat laat de kunstenaar zien die Jezus afbeeldt als een stevig staande mens, met stigmata (kruisigingswonden) weliswaar, maar in gebedshouding, opkijkend naar de hemel en onomstotelijk de verbinding tussen hemel en aarde (Rembrandt van Rijn, 1636). Hij loochenstraft de kreet “Ga hem niet zoeken”, of later “Houd mij niet vast” (als Jezus als verrezene wordt geïdentificeerd): Hij is de goddelijke mens die wij in onszelf blijven zoeken.
Mensen willen Jezus’ positie duidelijk maken: Hij is heerser over de machten, ofwel de wereld, het kwaad, de zeven hoofdzonden enzovoort. Hij krijgt in de kunst de hemelse positie die de iconografie hanteert voor iemand van zijn formaat: een voorkeursplaats naast God de Schepper, het brein achter alles, maar nadat Hij als mens geschiedenis heeft geschreven wordt Jezus zelf ‘Heer van de schepping’, God dus. Bij zijn ‘hemelvaart’ zijn de scherp getekende elementen: de overwinning van elke denkbare vijand en zijn intronisatie ‘aan de rechterhand van de Vader’, waar de ziel zetelt van elke denkbare volmaaktheid.
We moeten blijkbaar toch concreet maken wat we ervaren in onze godsontmoeting. We ontmoeten een mens die door theologen voor het gemak ‘transcendent’ wordt genoemd, ‘overstijgend’. We ontmoeten aardse werkelijkheid die een gat slaat in al onze voorstellingsvermogens. We gaan spreken over ‘eeuwig’, over ‘de hemel’, we zeggen ‘aanwezig in de wereld, zij het niet meer fysiek’. We stotteren, maken naïeve kinderplaatjes tot kernen van godsdienst en willen dat ze geloofd worden.
Dat is ons probleem: de uitdrukking van de blijvende relatie tussen de transcendente Jezus en de gemeenschap die hij achterliet, wij dus. Een ons overstijgende logica die probeert het ongenaakbare tot nabijheid te brengen. We proberen uit alle macht ons aan te sluiten bij mensen die Hem aanwezig weten omdat wij de goddelijke nabijheid voelen als een verlossing: niet meer dat benauwde van de zelfoverschatting van de aarde, woest en ledig, maar goddank een straal van omhoog die ons berooft van alle naïviteit. Daar proberen we op Hemelvaartsdag naar te kijken.