Dag Hammarskjöld is misschien wel de bekendste mysticus uit de vorige eeuw. Jos Huls stoot door tot het hart van zijn mystiek.
‘Ik weet niet wie – of wat – de vraag stelde. Ik weet niet wanneer zij gesteld werd. Ik herinner me niet dat ik antwoordde. Maar eens zei ik ja tegen iemand – of iets.’ Het begin van een gedachte die Dag Hammarskjöld in 1961 noteert in zijn dagboek, een fragment dat de weg vond naar het postuum gepubliceerde Merkstenen. Het is de weerslag van een kernervaring uit zijn leven, een kanteling die ons helpt door te dringen tot het mystieke hart van deze Zweedse topdiplomaat.
Hammarskjöld werd geboren op 29 juli 1905, als vierde zoon uit een oude adellijke Zweedse familie. Hij studeerde literatuurgeschiedenis, filosofie, Frans en economie in Uppsala. In 1933 promoveerde hij in Stockholm op een proefschrift over ‘conjuntuurspreiding’. Na een snelle carrière werd hij op 7 april 1953 gekozen tot secretaris-generaal van de Verenigde Naties. Op die dag citeert hij de Navolging van Christus van Thomas a Kempis. Op 17 september 1961 kwam hij om bij een vliegtuigongeluk tijdens de Congo-crisis.
Op Pinksteren 1961, enkele maanden voor zijn dood, maakte hij een aantekening die de kern van zijn leven verwoordde en die wij kunnen teruglezen in Merkstenen.
“Ik weet niet wie – of wat – de vraag stelde. Ik weet niet wanneer zij gesteld werd. Ik herinner me niet dat ik antwoordde. Maar eens zei ik ja tegen iemand – of iets.
Vanaf dat moment heb ik de zekerheid dat het leven zinvol is en dat mijn leven, in onderwerping, een doel heeft.
Vanaf dat moment heb ik geweten wat het wil zeggen, ‘niet om te zien’, ‘zich niet te bekommeren om de dag van morgen’.
Achter iedere zin van de held van het evangelie staat een mens en de ervaring van een man
Aan de draad van Ariadne van dit antwoord voortgeleid door het labyrint van het leven, bereikte ik een tijd en een plaats waarop ik besefte dat deze weg naar een triomf voert die ondergang is en naar een ondergang die triomf is, dat de prijs die je ontvangt voor de inzet van je eigen leven smaad is, en dat de diepte van de vernedering de enige verheffing is die voor de mens mogelijk is. Daarna had het woord ‘moed’ voor mij zijn zin verloren, omdat niets me meer ontnomen kon worden.
Verder op de weg leerde ik stap voor stap, woord voor woord, dat achter iedere zin van de held van het evangelie een mens staat en de ervaring van een man. Ook achter het gebed dat de kelk hem mocht voorbij gaan en achter de belofte om hem te ledigen. Ook achter ieder woord op het kruis.”
Hammarskjöld is zich bewust dat zijn leven getekend wordt door het spanningsveld tussen de stem van zijn eigenmachtigheid en de Stem van de Ander in hem. Veel ervaringen die wij in ons leven opdoen, zijn belevenissen van ‘iets’ dat wij nader kunnen beschrijven of benoemen. De schoonheid van een mooie liturgie bijvoorbeeld kan ons diep roeren. Ook een persoon kan door zijn uitstraling grote indruk op ons maken.
De ogen van de Ander die hem vanuit zijn oorsprong aankijken.
De ervaring waar Dag Hammarskjöld over spreekt, is geen ervaring van ‘iets’ in het leven, maar van het leven zelf. Zonder dat hij dat begrijpt, dringt het leven zich als een mysterie aan hem op en gaat hij beseffen dat zijn eigen ambitie, waarmee hij zich een plaats in de mensenwereld verwerft, in het niet valt bij de ogen van de Ander die hem vanuit zijn oorsprong aankijken.
Deze eeuwigheidservaring in het hier en nu van ons bestaan, werkt als een schok. Zij doet ons ontwaken uit de droom van onze eigen pretenties, bewust van het feit dat wij het belangrijkste vergeten zijn: het verhaal van de Ander die ons leven is. Ons leven zelf is een mysterie waarin wij op onverbrekelijke wijze met God verbonden zijn. In onze adem ademt hij. In ons leven leeft hij. Om werkelijk met dit mysterie in contact te treden, zullen wij afstand moeten doen van al de dromen die wij over onszelf en ons eigen leven hebben.
Zijn ja is het naakte ja van het zich gewonnen geven.
Dag Hammarskjöld zei eens ja. Zijn ja is het naakte ja van het zich gewonnen geven. Dit ja is geen historisch ja, maar een ja dat dag na dag in ons groeit, tot het moment dat er in het licht van de waarheid van het bestaan zelf geen alternatief meer is. Het echte ja is geen ja uit luxe, maar het woordeloze ja van iemand die verwond door het mysterie van het leven ten diepste beseft dat zijn leven zich wezenlijk vanuit de Ander voltrekt en dat iedere poging om zichzelf in het centrum te plaatsen, bij voorbaat tot mislukken gedoemd is.
Hoezeer wij ons ook hechten aan alles wat wij zelf maken of doen, het enig werkelijke is God zelf die in en door ons heen werkzaam is.