Is niets ons nog heilig tegenwoordig? Integendeel! Maar wat verdient het heilig te heten, en wat niet?
Mensen proberen orde te scheppen in de wereld waarin ze leven. Ze vragen zich af wat mooi mag heten en wat lelijk, wat goed mag heten en wat slecht. Maar de cruciale vraag is allicht wat heilig (of sacraal) mag heten en wat profaan. Mensen kunnen niet anders dan sommige verschijnselen sacraal verklaren, in contrast met andere verschijnselen die zij als profaan beschouwen. Sacraal is wat tegelijk uiterst aantrekkelijk is en uiterst huiveringwekkend, wat niet beroerd en enkel vereerd mag worden.
In oude culturen, zo zeggen ons de antropologen, waren er tal van sacrale verschijnselen. Wondere natuurkrachten, bomen of dieren werden als sacraal beschouwd. Daar mocht de heilige eik niet omgehakt worden en sommige dieren niet geslacht worden. In onze moderne cultuur mogen daarentegen alle bomen omgehakt en alle dieren geslacht worden. Alles mag bewerkt, gebruikt en verbruikt worden. Niets is nog sacraal, zo wordt wel eens gezegd.
Over wat en wie gesacraliseerd verdient te worden, bestaat grote onenigheid
Maar dat is een misvatting. Er worden nog steeds veel gesacraliseerd, meer dan wij beseffen. Gebouwen worden ‘geklasseerd’ en dus onaantastbaar verklaard. Als een onverlaat het waagt een kras aan te brengen op de Mona Lisa wordt dat ervaren als een heiligschennis. Een dief mag desnoods onze laptop stelen maar niet de juwelen afkomstig van onze dierbare grootmoeder. Die hebben emotionele waarde, ze zijn voor ons heilig.
Over wat en wie gesacraliseerd verdient te worden, bestaat grote onenigheid. Talloos zijn de grapjes over de maaksels die als grote, onsterfelijke kunst moeten benaderd worden en andere die meteen naar het containerpark mogen. Het onderscheid maken tussen het sacrale en het profane gebeurt haast spontaan, daarvoor is geen georganiseerde religie nodig. Daarvoor zorgen de haast chaotische bewegingen in de publieke opinie. Maar iedere religie probeert toch te bepalen wat sacralisering verdient en wat niet.
Men denkt wel eens dat een religie zoals ons christendom erop bedacht is zo veel mogelijk te sacraliseren. Dat is niet zo. Ons christendom wil het ene desacraliseren om het andere te sacraliseren. Het noemt geld ‘het slijk der aarde’ en weigert aan de politieke machthebbers een goddelijk statuut toe te kennen. Het heeft ook de natuur gedesacraliseerd, daarbij sterk geholpen door het technische denken en door de positieve wetenschap. Geen heilige natuurkrachten meer, geen heilige dieren of bomen meer.
Is dat een vergissing geweest? De radicale ecologisten menen dat hierdoor een natuurlijk evenwicht werd verstoord, dat dit geleid heeft tot een ecologische kaalslag. Maar dat is slechts één kant van de medaille. Daartegenover staat dat onze religie de mensen sacraliseert en ze ‘kinderen van God’ noemt. Getuigt dat van een arrogante zelfverheerlijking van de mens?
Ons geloof meent een mens ontdekt te hebben die op een onvergelijkelijke wijze ‘Zoon van God’ is geweest
Het is waar dat vele sacraliseringen willekeurig zijn. Het sacraliseren van de helden van de popwereld hoort thuis onder de rubriek ‘de waan van de dag’. De moord op John Lennon was schokkend, niet omdat hij een rockster was maar omdat hij een mens was. En ieder mens moet als sacraal beschouwd te worden. Dat weten we en daarom vinden wij moorden en massamoorden een weerzinwekkend gebeuren.
Het sacraliseren van de medemens is echter geen kwestie van willekeur. Daarin openbaart zich een grote waarheid van onze religie. De andere mens waarmee wij oog in oog staan, verdient onze eerbied, eist onze eerbied. Hij of zij wil niet enkel in leven gelaten worden, hij of zij wil erkend worden als een mens, even heilig als wij. Wij ontdekken hem of haar als ‘een kind van God’. Beter kunnen we de ontmoeting met de andere mens niet uitdrukken.
Geen wonder dat ons geloof op zoek gaat naar mensen waarin het sacrale nog beter aan het licht komt. Het gaat op zoek naar ‘heiligen’, in de enge zin van het woord, waarin de heiligheid van alle mensen zich nog beter openbaart. En die zoektocht kent succes. Ons geloof meent een mens ontdekt te hebben die op een onvergelijkelijke wijze ‘kind van God’, of beter: ‘Zoon van God’ is geweest. Zo komen we uit bij het mysterie van de incarnatie: wel een onpeilbaar maar geen onverwacht mysterie. Want een mysterie waartoe wij van oudsher aangetrokken werden. Zo gezien is het moeilijk te begrijpen waarom vele mensen dit mysterie zo moeilijk te bevatten hebben gevonden.