Het liefst laten we onze van onze sterkste kant zien. Maar durf je ook uit te komen voor je hulpeloosheid? Neem eens een voorbeeld aan de blinde Bartimeüs.
Toen Bartimeüs hoorde dat Jezus uit Nazaret voorbijkwam, begon hij te schreeuwen: “Zoon van David, Jezus, heb medelijden met mij.”
(Marcus 10:47)
Waarin een klein mens groot kan zijn! Want klein is hij, die Bartimeüs. Hulpeloos staat hij aan de kant van de weg. Ongezien. Een blinde bedelaar. Aangewezen op de goedheid van anderen. Wat een armoe als je niet meetelt. Niet bepaald een benijdenswaardig bestaan. Zijn handicap verhindert hem om mee te doen, om mee te gaan. Hij staat noodgedwongen stil. Een onvrijwillig isolement.
Daar zit hij in al zijn armoede. Zijn blindheid is zo zichtbaar, dat het geen zin heeft om mooi weer te spelen. Bartimeüs gooit alle gêne van zich af. Hij heeft toch niets meer te verliezen. Hij schreeuwt het uit als hij hoort dat Jezus voorbij komt.
Pas als je je ellende onderkent, kan er iets aan gedaan worden
Het vraagt moed om je hulpeloosheid, je armoede uit te schreeuwen, om ervoor uit te komen. We laten ons liever van onze sterke en mooie kant zien. “Ja hoor, ik red het wel”, zeggen we, terwijl er niets meer te redden valt. De ander hoort vaak liever dat het ons goed gaat, dus zeggen we dat ook maar.
Onze armoede, onze hulpeloosheid houden we liever verborgen, soms ook voor onszelf. Het wonderlijke is echter dat als we wel de moed hebben om voor onze armoede uit te komen, dat dat een begin van een verandering kan betekenen.
Zo leerde ik in het ziekenhuis een jonge vrouw kennen met een dodelijke ziekte. Ze is diep gelovig. Ze gelooft dat na dit leven haar een veel beter leven wacht en vindt dat ze zich daarop moet verheugen. Negatieve gevoelens laat ze niet toe. Dat lukt niet altijd. Soms komen de twijfel en de teleurstelling toch naar boven. Een tijdje houdt ze dat voor zichzelf. Tot ze het niet meer uithoudt en het vertelt. Door het uit te spreken en gerust gesteld te worden dat twijfel en teleurstelling er ook mogen zijn, krijgt ze rust en nieuwe moed. Ze weet zich in haar armoede gehoord en aanvaard. En kan zich opnieuw toevertrouwen.
We weten het ook wel: je verdriet ontkennen of verstoppen, neemt het niet weg. Het wordt eerder alleen maar erger. Je angsten wegdrukken, doen ze vaak alleen maar groeien. Pas als je je ellende onderkent, kan er iets aan gedaan worden.
De arme heeft geen pretentie meer, geen verwachtingen
Bartimeüs is daar groot in: zijn ellende onderkennen en zich kwetsbaar opstellen.Te midden van een massa mensen durft hij zijn hulpeloosheid, zijn armoede uit te schreeuwen. Hij legt zijn nood voor de Heer neer. “Zoon van David, Jezus, heb medelijden met mij.” Zijn roep stuit op weerstand. Velen snauwen hem toe. Armoede en hulpeloosheid worden niet graag gezien. Niet zeuren. Ga weg, we hebben wel wat beters te doen. Geen tijd, red jezelf maar. Het is dus niet zo gek dat we onze noden voor onszelf houden. Want waar kunnen we ermee terecht? Wie wil van onze pijn horen? Het evangelie geeft het antwoord: Jezus.
“De grootste rijkdom van de arme is dat hij geen houvast heeft, in materie noch eigendunk”, schrijft Hein Stufkens in een artikel in het maandblad Open Deur van januari 2017. De arme heeft geen pretentie meer, geen verwachtingen. Geen ego dat hem in de weg zit. Daardoor is hij in zekere zin een vrij mens. Hij weet zich afhankelijk van God, dat doet hem onafhankelijk staan in het leven.
Bartimeüs is zo’n vrij mens. Hij leert ons voor onze armoede uit te komen en het uit te schreeuwen als de Heer langskomt, wat anderen ook zeggen. Hij heeft gelijk: wat hebben we te verliezen?