Zijn de laatste gedichten van Joost Zwagerman mystieke teksten? Hein Blommestijn vindt van wel. Hij voorziet het gedicht ‘God ademt mij’ van commentaar.
Het leven van een mens is uitermate kort, zo lijkt het. Soms is het niet te verdragen en snakken wij naar het einde. Soms komt het einde onverwacht naderbij en willen wij met ons hele wezen alle mogelijkheden verkennen van enig uitstel. Wij zijn op zoek naar ‘geluk’, ook al weten wij absoluut niet wat dat eigenlijk is. We projecteren dat zogenaamde geluk als een uitweg uit pijn en verveling, uit alles wat ons neerdrukt en doet verstikken. Toch weten wij in de diepte van ons wezen dat er geen vluchtweg bestaat, die ons verlost uit de obsessie van het ‘ik’. Ons leven is slechts denkbeeldig, want wij bestaan helemaal niet.
In het een na laatste gedicht van zijn bundel Wakend over God schrijft Joost Zwagerman:
Mijn lief, wees alsjeblieft
heel lief voor mij, nu God
mij denkelijk heeft uitgewist.
Mijn lief, blijf alsjeblieft
heel dicht bij mij. Misschien
word ik door God gemist.
Mijn lief, vertrouw ook
nu op mij. Ik ben niet weg,
God ademt mij. Mijn lief,
wees alsjeblieft heel lief
voor mij. Misschien heeft God
Zich in mijn dood vergist.
De dichter is zichzelf en God kwijt. God heeft hem blijkbaar verlaten. Maar heeft hij zelf wel bestaan, nu het blijkbaar zo gemakkelijk is dat God hem met een enkele streek uitwist? In deze leegte en verlatenheid is de nabijheid van zijn lief nog een kwetsbare reddingsboei, op voorwaarde dat zij ‘heel lief’ voor hem is. De vraag is echter of dat voldoende garantie is om gelukkig te leven nu hij het contact verloren heeft met Gods scheppende hand, die hem blijkbaar even gemakkelijk tevoorschijn tovert als uitwist.
De dichter is zichzelf en God kwijt. God heeft hem blijkbaar verlaten.
Is ons leven niet meer dan een vluchtige pennenstreek? We weten wel hoe gemakkelijk het is dat andere mensen ons doodzwijgen of als overbodig of nutteloos aan de kant schuiven, maar hoe kan God ons op het ene ogenblik tevoorschijn kijken met Zijn hartstochtelijke liefde om ons vervolgens onverschillig te laten verdwijnen in het niets en het niet-zijn?
Misschien is de enige hoop wel dat Hij ons op een gegeven moment mist en zich ons herinnert. Of is het veeleer andersom, doordat wij ons in de diepste laag van onze ziel Zijn liefdesblik herinneren die ons uit het Niets tevoorschijn keek?
Ook al vertelt Zwagermans gevoel hem dat God hem ‘denkelijk heeft uitgewist’ en ervaart hij de diepe pijn van dit vergeten en deze ontkenning, toch weet Joost Zwagerman op het niveau van zijn ziel dat hij ‘niet weg’ is. Het ware leven stroomt nog steeds door hem heen, want ‘God ademt mij’. Ons leven is immers niet meer dan de ongrijpbare ademtocht van een God die wij niet kennen. Wij weten slechts dat wij als een licht veertje of een minuscuul stofje meedrijven op de onzichtbare beweging van de eeuwigheid.
Daarom is het zo belangrijk voor de dichter dat zijn lief heel lief voor hem is. Die menselijke nabijheid is de dunne draad die hem het gevoel kan geven erbij te horen. Onvermijdelijk schrikken wij ervoor terug te verdwijnen in het luchtledig en in de stilte van de vergetelheid. ‘Misschien heeft God zich in mijn dood vergist’, verzucht Joost Zwagerman. Al levend voorbij de grens beseft hij dat die grens niet bestaat. De dood is denkbeeldig, want er bestaan slechts Gods leven en liefde die ons onweerstaanbaar meezuigen in de eeuwigheid.
Dit is een voorpublicatie uit het boek: Dichtersvisioen. Mystieke duidingen van de laatste gedichten van Joost Zwagerman. Door Jos Huls & Hein Blommestijn. Discovery Books Leeuwarden 2017.