Ben Frie woonde ooit in een abdij, waar de stilte hem diep gelukkig maakte. Nu hij verplicht binnen zit, is de stilte andere koek. ‘Ik ben ontkleed.’
Het was leuk om uit het raam te kijken. Leven van jewelste, het terras van het eetcafé, het reisbureau en de sneakerswinkel. (Snor)fietsers in twee richtingen, passanten te over. De vele trams, ook in twee richtingen, en toeristen met rolkoffers, soms hele processies. Of ze hadden hun coffeeshop al gevonden en stonden een joint te roken, leunend tegen de leuning van de gracht. Studenten waren op weg naar de bibliotheek en zetten de stoep vol met fietsen die ook weer leeg werd na de sluitingstijd, nog laat op de avond.
Nu is er niets meer. Geen mens, de passerende trams zijn nagenoeg leeg. Diepe stilte op straat, en nu valt me ook op dat de neonreclame van het café op de hoek uit is. Het leven lijkt weggejaagd, en met succes. Wat moeten wij zonder rolkoffers? Waar leefden we van?
Hele ladingen sierbloemen worden doorgedraaid. Ik had er graag een paar van gehad, ik zit nu toch thuis en had er de hele dag naar kunnen kijken. Zonde. Verveelde jongelui gooien een stuk wegafzetting de gracht in, met een grote boog en luid gejuich. Bij open ramen staan mensen te klappen om overvraagd zorgpersoneel een hart onder de riem te steken. Zal ik meedoen? Het is hartstikke koud buiten!
Ik raak besmet door de leegte.
Wat is er met de wereld gebeurd? Mijn wereld? Ik ging helemaal op in die detective, maar als ik uitgekeken ben moet ik weer terug en vaststellen: nee, mijn wereld is weg. Mijn kerk, anders redelijk bezocht, is leeg. Mijn leef- en werkruimte is spookachtig geworden, de dingen zijn dood. Waar is mijn werkelijkheid? Waar is, wat net nog waarheid was, gebleven? Mijn vertrouwde omgeving staart me doelloos aan. Ik raak besmet door de leegte.
Ooit heb ik stilte gezocht in een abdij. Ik vond een stilte die ik kon koesteren en mij diep gelukkig maakte. Het was een wegwijzer naar een intens geluk dat onovertroffen was door welk vertier of afleiding dan ook. Ik was God op het spoor gekomen.
En nu? Alle afspraken zijn afgezegd. Ik ben ontkleed. Het leven is weg uit mijn blikveld en ik weet niet meer waar ik aan toe ben. ‘Je bent de enige niet’, zegt een medewerker die toch nog langskomt, omdat hij het anders ook niet meer weet. Ik mag niet meer naar buiten. Hoe moet ik me hiermee verhouden? God is sprakeloos geworden. Overal venijn, ontregelende angst. Wat overkomt ons, zal het mij ook grijpen? Geloofsuitingen worden nu al gauw smakeloze prediking, opportunisme. Er zijn er die zeggen dat God dit expres doet en meer van die onzin.
Wat ik wel voel, is dat de Bijbelse woorden een ongekende lading krijgen. Elk woord heeft ineens nieuwe betekenis en blijkt van toepassing op wat ik meemaak. God is er dus nog. Maar was deze vervreemding nodig om me dat te tonen?
En ik ben machteloos, meer dan ooit.
Hoe zou het de mensen vergaan die hier niet van weten en elkaar de keel uithangen? Wat doet de mens die toch al problemen had en er nu helemaal in ten onder gaat? Rampscenario’s worden waarheid waar ik bij sta. Denk niet aan Lesbos, want dat was al erg genoeg. En ik ben machteloos, meer dan ooit.
“Ik weet niet meer wat ik moet zeggen”, is het einde van het telefoongesprek dat het sociaal verkeer had moeten vervangen. We blijven wat we zijn: gehavend, gebrekkig, niet wetend. Tot ook de supermarkt moet sluiten. Dan houdt alles op. Lente?