De dood scheurt geliefden uit ons leven en dat doet veel pijn. Wat eens zo goed was, is er niet meer. Wauthier de Mahieu SJ over liefde, afscheid en verdriet.
“Het is niet goed voor een mens om alleen te zijn” (Gen 2:18). Wat een zekere ascese er ook mag van zeggen, het blijft een woord van God. Eén van zijn allereerste, en wellicht ook één van de fundamenteelste uitspraken in de bijbel. Wellicht zien we hoe dit overal beleefd wordt: mensen op zoek naar mensen, op zoek naar dat gevoel van ‘samen zijn’, op zoek naar een aanwezigheid in hun leven. Maar beseffen we genoeg de diepe waarheid ervan en krijgt die waarheid ook haar plaats in onze beleving?
Ja, we hebben de andere broodnodig om tot onszelf te komen en om onszelf te zijn. Onszelf, maar dan niet om in ons kleine rijk als alleenheerser op te treden en enkel met ons opgepepte Ego bezig te zijn. Neen, onszelf vanuit het mooiste dat wij in ons hart dragen, de liefde. De liefde als een schat die God daar zelf in heeft geborgen.
We hebben de ander nodig om onszelf te zijn, in zelfvergeten zelfgave. Ja, in zelfvergeten zelfgave. Met dan de vraag: wat vergeet je van jezelf, en wat geef je van jezelf?
Zo maak je jezelf waar als diegene die je zelf bent
Om daarop het juiste antwoord te geven, heb je vooral aandacht nodig. Met name: aandacht voor het verschil. Je vergeet jezelf om aandacht op te brengen voor datgene waarin de andere verschillend is van jou. Dankzij dat verschil, op welk vlak of in welk domein dat ook mag liggen, kun je iets geven van jezelf dat de andere niet of in mindere mate heeft om gelukkig te zijn. Daarom juist heeft God ons verschillend gemaakt naar het lichaam en naar het innerlijke, bijvoorbeeld als man en vrouw.
Zo maak je jezelf waar als diegene die je zelf bent. Vanuit dat verschil, waar je sterker bewust van wordt, en waarvoor je jezelf ook gevoeliger maakt. Met andere woorden, je komt langs deze liefdebetonende omweg terug tot jezelf.
Het is niet goed voor een mens om alleen te zijn. Achter die woorden schuilt één van de sterkste paradoxen die ooit werden uitgesproken. Maar ook het grootste verdriet, wanneer dit niet meer kan. Verdriet omdat, tegelijk met het heengaan van de andere, jou ook de mogelijkheid ontnomen wordt om ten volle jezelf te zijn, als zelfvergeten zelfgave. Neen. Het is niet goed voor een mens om alleen te zijn.
Wij worden, met ons verdriet, opgenomen in het grote verdriet van de hele mensheid. Niet alleen omdat we iemand missen – dat verdriet is wellicht nog te zelfbetrokken. Maar wel vanwege dat grote verdriet, die diepe pijn die ons samenhoudt altijd en overal om hetzelfde: wat eens zo goed was, is niet meer. De tijd haalt mensen uit elkaar, haalt liefde uit elkaar.
Daarop gaat God in, vanuit wie Hij is. Eens zijn we allemaal terug rond dezelfde tafel en bij dezelfde maaltijd. Een feestmaaltijd waarop Hij zelf de tranen zal wegvegen uit de ogen, want de dood zal niet meer zijn. (Jes 25:6-8; Apok 21:4).
Op die dag zal God ons uit de tijd halen en in zijn eeuwigheid opnemen.
Wat de tijd zal scheiden, dat zal God terug samenbrengen
Wat God heeft samengebracht, zei Jezus, dat mag een mens niet scheiden. God zelf dan ook niet, want dat ‘samen’ gebeurde juist vanuit een stukje van zijn eigen liefde, zijn meegedeelde liefde.
En daarom mogen we er zo zeker van zijn: wat de tijd zal scheiden, dat zal God terug samenbrengen. Die zekerheid krijgt de tijd nooit volledig uitgedoofd. Ons verdriet is als vuur dat, in stilte, onder de as blijft smeulen en daar iets van zijn warmte blijft behouden. Vuur dat God terug wakker zal roepen. Op die dag.