Een rijke man laat luidruchtig geld rinkelen in de offerkist. Hij kijkt Hilde Van Linden indringend aan. ‘Doe jij nooit iets ‘goeds’ voor het oog van anderen?’ Au, die is raak.
Hilde Van Linden mediteert over de penning van de weduwe, een verhaal uit Marcus 12 vers 41 tot en met 44.
Hij ging tegenover de offerkist zitten en keek hoe de mensen er geld in wierpen. Veel rijken gooiden veel geld in de kist.
Jezus is in de tempel. Hij heeft zich vooraan in de ruimte neergezet. Vanaf die plaats heeft Hij een goed zicht op de mensen die iets in de offerkist leggen. Eén voor één komen ze naar voren.
Ik kijk naar Jezus. Het trekt me aan om naast Hem te gaan zitten, ook al betekent dit dat ik mee in de offerkist kan kijken, wat ik oncomfortabel vind. Maar ik wil Jezus’ reacties van dichtbij zien en voelen. En ook zien en voelen wat het mij doet; wat alleen kan als ik ook zie wat en hoe de mensen iets aanbieden.
Ik zie de mannen en vrouwen één voor één naar voren komen om iets in de offerkist te leggen. De eerste is onopvallend, zelfs incognito, want hij heeft een kap op. Dat vind ik wel oké.
Ik kijk de man strak aan; mijn blik is hard en veroordelend.
De tweede komt met veel poeha naar voren. Jezus recht zijn rug. Ik voel enige spanning zich opbouwen. De man gooit overdreven opvallend en veel te luid een hoop geldstukken in de kist. Waarom schept hij zo op met wat hij geeft? Ik voel onmiddellijk een groot onbehagen in mijn buik. Tegelijkertijd voel ik ook een verwijt in me opkomen… wat een schijnheiligheid. Ik kijk de man strak aan; mijn blik is hard en veroordelend. Ik kan er niets aan doen. Ik zou het graag anders willen, maar het is gewoon zo.
Plots draait de man zijn hoofd om en kijkt me aan. Recht in de ogen kijkt hij mij aan. Een pijnscheut flitst door mijn hart als ik in zijn uitdagende, in mij priemende blik lees: ‘En jij? Doe of geef jij nooit iets ‘goeds’ voor het oog van de anderen?’ Die is raak! Beschaamd sla ik mijn ogen neer. Het is waar. Hoe vaak zit er toch iets egoïstisch of onzuivers in het goede dat ik tracht te doen of te geven?
Een pijnscheut flitst door mijn hart als ik in zijn uitdagende, in mij priemende blik lees
Jezus zit naast me. Ik schuifel ongemakkelijk op mijn stoel. Eigenlijk verlang ik ernaar Hem te vertellen wanneer het me niet lukte helemaal oprecht te geven, wanneer ik mezelf in het centrum van de wereld plaatste. Het wordt stil in mij. Zou ik het Hem durven zeggen? Hoe zou Hij reageren?
Plots hoor ik een zacht geschuifel. Mijn gedachten worden weggetrokken. Stilletjes en een beetje voorovergebogen zie ik een oude vrouw naar voren komen. Ik zie haar twee geldstukken in de kist leggen. Het zijn van die kleintjes, van die koperen; die klinken anders dan die grote munten.
Plots hoor ik een zacht geschuifel. Mijn gedachten worden weggetrokken
Twee koperen muntjes, de kleinst mogelijke koperen muntjes… financieel gezien nauwelijks iets waard. En toch voel ik een warmte in me opwellen. Op de een of de andere manier voel ik dat de vrouw zoveel meer geeft dan dat geld. Er is iets bijzonders aan haar, in haar. Het raakt me hoe de vrouw het kleine dat ze heeft aanbiedt. Ze geeft iets van zichzelf, van het broze én waardevolle dat ze in zich draagt: ‘Hier ben ik, met het weinige dat ik heb. Neem het aan, Heer.’
Ik zie Jezus’ liefdevolle blik op haar. Het voelt goed om dicht bij Hem te zitten. Ik wil Hem zeggen hoezeer ik ernaar verlang ook zo authentiek te kunnen geven als die vrouw. Ik wil Hem zeggen hoezeer ik ernaar verlang ook zo authentiek te zijn als die vrouw. Zou Hij mijn koperen muntjes willen aannemen?