Oosterse spiritualiteit mag dan populair zijn in het Westen, een lange toekomst zal ze in onze streken waarschijnlijk niet kennen. Mindfulness bijvoorbeeld is geen echt alternatief voor de traditionele westerse religiositeit.
In West-Europa verzwakt de aanhang aan onze religieuze tradities, de katholieke en de protestantse. Er zijn, om het ouderwets te zeggen, vele ‘afvalligen’. Waar gaan die naartoe wanneer ze hun vroegere religieuze familie achter zich laten? Voegen ze zich bij de vele onverschilligen die nooit of nauwelijks enige religieuze vorming hebben genoten? Nee, die grote sprong wordt door velen onder hen niet gewaagd.
Er zijn er die hun kerkelijkheid opzeggen maar trouw willen blijven aan ‘de christelijke waarden’. En er zijn er die zich wenden tot de oosterse religies of althans tot de oosterse spiritualiteiten, soms al te beknopt new age genoemd. De populariteit van mindfulness zou daarvan een markant symptoom zijn.
Die spiritualiteiten hebben enkele kenmerken met elkaar gemeen. Ze hebben nauwelijks een uitgewerkte doctrine, ze leggen zich vooral toe op psychologisch welbevinden en ze koesteren de ontdekking van het eigen ik. De beoefening van mindfulness, een meditatievorm uit de boeddhistische traditie, is in die nieuwe, aan onze westerse behoeften aangepaste spiritualiteit omgevormd tot een streven naar innerlijke rust, zonder enige verwijzing naar de religieuze transcendentie die in de joods-christelijke-islamitische overlevering centraal staat. Sommigen hopen dat zij daartoe een propedeuse zou kunnen vormen. Anderen vrezen dat zij zal verwateren tot niet meer dan een techniek ten gerieve van psychologen.
Als oudere mensen en als leden van een krimpende groep krijgen zij niet veel kans om hun spiritualiteit aan kinderen door te geven.
Een gezaghebbende socioloog (Steve Bruce) ziet in onze geseculariseerde streken niet veel toekomst voor deze oosterse spiritualiteit. De aanhangers ervan zijn doorgaans mensen van middelbare of oudere leeftijd, met een verleden in de meer traditionele religies. Ze zijn veel minder afkomstig uit de kringen van de religieus onverschilligen. Zij zullen het na verloop van tijd moeilijk krijgen om nieuwe leden te werven. Als oudere mensen en als leden van een krimpende groep krijgen zij niet veel kans om hun spiritualiteit aan kinderen door te geven. Terwijl de aangroeiende groep van mensen zonder enige religieuze achtergrond niet of nauwelijks open staat voor hun boodschap.
Wat sommigen ‘de oosterse religies’ noemen, is dus geen echt alternatief voor de traditionele westerse religiositeit. Het is eerder een verzwakte religie. Die karakterisering kan laatdunkend lijken. Want welke objectieve waarnemer mag van een religie eisen dat zij intellectueel doordacht, moreel veeleisend en sterk gemeenschapsvormend zou zijn? Dat zijn de kenmerken van de ‘ontwikkelde religies’ volgens Max Weber. Maar is een waardering uitspreken over een religie niet een zaak voor theologen? Mogen individuen niet zelf beslissen wat zij willen beschouwen als een ware religie? Moet een ware religie altijd een ontwikkelde religie zijn?
Wat sommigen ‘de oosterse religies’ noemen, is dus geen echt alternatief voor de traditionele westerse religiositeit.
Op die vraag zullen theologen een theologisch antwoord willen geven. Een ontwikkelde religie nodigt een mens uit om zich te richten tot het grote mysterie dat zijn eigen beperkte bestaan overstijgt, tot een transcendente God. Bijgevolg heeft een ontwikkelde religie een geloofsgoed met meer zin voor de werkelijkheid van das Ganz Andere dat zich aan de mens opdringt.
Op diezelfde vraag zullen sociologen een sociologisch antwoord geven. Een ontwikkelde religie, met een eigen doctrine, ethiek en gemeenschap, kan meer afstand nemen van de omringende samenleving en in het publieke leven een meer autonome rol opeisen. De oosterse spiritualiteit, gericht als ze is op het individu, kan dat niet in dezelfde mate. Veelal wil zij dat ook niet (hoewel boeddhistische monniken daarop thans een uitzondering beginnen te vormen). Zij ondergaat de sociale en culturele omgeving meer dan ze die vorm geeft. Zij is minder een motor van verandering. Mag die verandering gelden als vooruitgang? Maar dat is dan weer een vraag voor theologen en filosofen.