De aarde is mooi, en er valt goed
te leven in het dal van de hoop.
Gebeden worden verhoord. God woont
vlakbij achter de heg.
De krant bevat niet één regel over
de bouw van de toren. Het mes
vindt de moordenaar niet.
Hij lacht met Abel.
Het gras is onverwelkbaarder
groen dan de laurier. In de
loop van de raketten
nestelen de duiven.
Niet als een gek zoemt de vlieg
tegen het dodelijke raam. Alle
wegen zijn toegankelijk. In de atlas
ontbreken de grenzen.
Het woord is verstaanbaar. Wie
ja zegt, bedoelt ja, en
ik houd van betekent: nu en
voor eeuwig.
De toorn brandt langzaam. De
hand van de armen is nooit zonder
brood. Projectielen worden in de
vlucht gestopt.
De engel staat ’s avonds aan de poort.
Hij heeft gebruikelijke namen en
zegt, wanneer ik sterf:
sta op.
Gedicht: Rudolf Otto Wiemer (1905-1998)
Vertaling: Paul Begheyn SJ
Beeld: Frederick Franck (1909-2006)
Paul Begheyn SJ is archivaris van de Nederlandse jezuïeten en directeur van het Nederlands Instituut voor Jezuïeten Studies. In zijn onderzoek en publicaties wil hij bruggen slaan tussen cultuur en religie.