Ben je aanwezig? Nu? In deze meditatie neemt Myriam van den Eynde je mee in een gebed voor aanwezigheid. Het begint op zondagochtend tijdens de viering in de nabije trappistenabdij.
Eén van de oudste monniken schuifelt naar de lezenaar voor evangelie en homilie. Je weet dan wat er volgt: trage, aarzelend klinkende woorden, halve zinnen, even de draad kwijt en weer opgenomen en daar doorheen ook en vooral diepte en écht doorleefde ervaring. Die vindt haar weg naar stamelende expressie.
En het is meteen raak. De eerste zinnen komen aan. Ze spreken over wat ik weet, maar altijd weer vergeet.
We moeten bidden om όnze aanwezigheid
‘Bij het begin van ons gebed vragen we om Gods aanwezigheid. Dat is niet nodig. Het moet omgekeerd. God is er. Altijd en helemaal. Wij zijn er niet. We moeten bidden om όnze aanwezigheid, om de genade van de aandacht.’
Soms gebeurt het dat enkele zinnen volstaan om je dagen weer even in een ander licht te zetten.
Het gebeurt als mijn blik de kleine reproductie van een fragment uit de beroemde Bouts-triptiek op onze kast treft. Ook al kwam hij daar al maanden geleden terecht, nu pas zie ik dat de engel Elia zachtjes wakker schudt. Opletten jij. Wakker leven. Wees er. ‘Er’ is daar waar je bent. Daar is Hij ook. ‘Ik ben die is’. Ken je Zijn naam nog?
Lies aan wie ik ooit retraite gaf, neemt telefonisch contact op. Soms weegt het leven haar zwaar. Ze kampt met groeiende vermoeidheid nu ze onvoorzien geroepen wordt – zo ervaart ze het – als mantelzorger. Het gesprek opent verrassend: ‘ik kijk van op de tweede verdieping uit over de stadsdaken. Hoe prachtig.’ Later vertelt ze dankbaar hoe fijn het was om in het bankkantoor toch lang te moeten wachten op haar geplande afspraak. Op de steriele grijze vloertegels ontdekte ze een minuscuul even grijs kevertje. Handig wist dat de telkens passerende mensenvoeten te ontwijken. Lies bleef maar kijken naar zoveel flexibele vitaliteit. ‘Ik was zo blij dat ik daar was om het te zien, dat ik die kans kreeg’.
En ik voel me bevoorrecht om dit te horen. Lies kan het, aanwezig zijn.
Tijdens mijn ochtendgebed lees ik het bekende Johannesvers: De wind waait waarheen hij wil, je hoort zijn geluid, maar weet niet waar hij vandaan komt en waar hij heen gaat. Zo is het ook met iedereen die uit de Geest geboren is.
Ik trek mijn wandelschoenen aan. Buiten staat een strakke bries. Geen mens weet waar hij vandaan komt. Het blad dat krampachtig van geen wijken wist, wordt alsnog geholpen om los te laten. Na een speelse vlucht zal het rustig wachtend anders vruchtbaar worden. Voeding voor nieuw leven. Bij elke stap word ik begroet door het uitbundig frisse groen van de prille lente. En kijk: na weken van gemis, wiekt de reiger weer over de plassen bij de Schijnbeek. ‘Privaat eigendom’ lees ik op de stam van een grote spar aan de rand van een bosperceel. ‘Hoe wonderlijk’, denk ik, ‘dat ergens een medemens tussen al deze bomen deze ene als maatje koos’. Een binnenpretje.
Soms gebeurt het dat kijken, horen, ruiken en denken zomaar danken wordt. Aanwezig zijn. Een genade.