De hemelse tuinman vond in de menselijke natuur een voedingsbodem voor een stekje goddelijk leven. Een overweging bij een krachtig beeld uit het Johannesevangelie: “Ik ben de wijnstok, mijn Vader de tuinman.”
Eeuwenlang hebben mensen aan plantveredeling gedaan. Door kruisbestuiving en stekken van kruidachtige planten, door het enten van houtachtige gewassen. Voor dat laatste probeerde men een gedeelte van een zeer waardevolle maar kwetsbare plant te laten groeien op een soortgenoot uit het wild, die sterker was en vitaler.
Zorgvuldig en aandachtig kerft de tuinman in het hout van een wilde wingerd
Als men in de natuur een interessante plant gevonden had, sneed men daar zorgvuldig een stukje levend weefsel van af en zocht daarvoor een sterke wilde soortgenoot als een soort draagmoeder. Ergens in de stam van zo’n plant maakte men dan een wonde, stak daar het stukje levend weefsel in, dichtte de wond met bijenwas, en hoopte dat het weefsel, gevoed door de wortelstok als gastheer, zou gaan groeien en twijgen en takken zou gaan vormen. Vooral fruitbomen en rozen, maar ook druivensoorten zijn zo ‘veredeld’ en gevarieerd. Later kun je de wonde van het enten soms nog terugvinden, meestal vlak boven de grond.
Als Jezus zegt: “Ik ben de wijnstok, mijn Vader de tuinman” (Joh. 15:1 ev.), dan zie ik een tuinman bezig: heel zorgvuldig en aandachtig kerft hij met een mesje in het hout van een krachtige wilde wingerd en brengt daar het snijvlak van een veelbelovend twijgje aan, dan dicht hij zorgvuldig de gewonde plek – en wacht af.
Onder de entplek willen jonge scheuten nog wel eens uitlopen, maar die hebben geen waarde, die verwijdert hij telkens, gooit ze in het vuur: ze zouden maar kracht onttrekken aan het twijgje dat zich ontwikkelt. Uit de wonde groeit een rijke veelbelovende wijnstok, met veel ranken, en tegen de herfst vormen zich rijke druiventrossen, die een mooie wijn beloven.
De hemelse tuinman heeft in de menselijke natuur een voedingsbodem gevonden voor een stekje goddelijk leven. Jezus ziet zichzelf als de wijnstok en zijn vrienden als de ranken. Misschien heeft Hij niet echt goed geweten hoe het enten in zijn werk gaat, maar door deze beeldspraak maakt Hij wel duidelijk, hoezeer Hij zich bewust was van de kracht die van Hem uitging, en van de keuze waarvoor Hij zijn vrienden stelde.
De tuinman gebruikt onze menselijke natuur, om daarop Zijn eigen leven te enten
Zijn vriend Petrus, met zijn wilde impulsieve natuur, heeft het herkend: de vitaliteit van de wijnstok heeft hij in zichzelf gevoeld: na Pinksteren komt hij een lamme tegen, en meteen ervaart hij in zich een kracht, die niet van hemzelf is, en dan zegt hij: “Aardse dingen kan ik je niet geven, maar ik zeg je: In naam van Jezus van Nazareth, ga op je voeten staan!” En de lamme doet het.
Of die ander, Paulus: als Saulus ging hij aanvankelijk als een wildeman te keer, helemaal van de aarde. Maar later voelt hij in al wat hij doet de kracht van Jezus door zich heen stromen. Hij realiseert zich dat hij zijn wilde haren heeft verloren: het nieuwe bestaan stuurt hem volledig aan. Zichzelf beleeft hij zó: “Ik leef niet meer, maar Christus leeft in mij.”
Of onze Paus Franciscus, die gemakkelijk toegeeft, hoe hij in het begin van zijn loopbaan terugviel op zijn menselijke aard en daarbij al te krachtdadig optrad, en hoe hij pas later contact kreeg met de zachte krachten die door hem wilden werken.
Want de tuinman gebruikt onze menselijke natuur, om daarop Zijn eigen leven te enten.