Kerst draait de zaken om. In Genesis wil de mens nog gelijk aan God worden, nu wordt God gelijk aan ons. Maar waarom eigenlijk?
God die in Jezus naar ons toekomt. Een mens als Weg om naar God te gaan. Hij treedt onze mensenwereld binnen zonder dat daar enige valse noot in meeklinkt. Het grootste maar ook het moeilijkst te vatten mysterie van ons christelijk geloof.
Het mysterie van God zelf wordt daardoor nog ondoordringbaarder. Meestal maakt men van het Paasmysterie, dat van dood en opstanding, het kernpunt van ons geloof. Maar is dit laatste niet enkel een implicatie van het eerste?
De mens kan zich wel buiten dit mysterie van menswording houden, maar dan doet hij zichzelf te kort. Voldoende gewapend om het leven aan te kunnen, is hij dat wellicht niet om rustig zichzelf aan te kunnen als mens. Enkel openheid voor het mysterie dat hijzelf is, stelt hem open voor dat van God.
Gekwetst omdat zijn boodschap geen gehoor vond, is Mokongá naar de Vader teruggekeerd.
Hoe onvoorstelbaar die menswording van God ook is, zij lijkt ergens te beantwoorden aan een diepmenselijke verzuchting. Bij de Komo, een volksstam in het oerwoud van centraal Afrika, vertelt men hoe Abábisa, de ‘Vader die orde schept’ – dat is de naam van God – in vroegere tijden zijn zoon Mokongá naar de aarde zond. Hij moest de mensen leren hoe te leven. Gekwetst omdat zijn boodschap geen gehoor vond, keerde Mokongá naar de Vader terug.
In de Maiko, de grote rivier die het Komoterritorium doorkruist, is de rots nog te zien waar zijn laatste voetsporen in afgedrukt staan. Ignatiuskenners zal dit laatste niet vreemd voorkomen (Het verhaal van de pelgrim, nummer 47). Het lijkt onmogelijk dat in het verhaal over Mokongá vreemde invloeden hebben meegespeeld. En het is niet enig in zijn genre.
Het gaat God om ‘de Mens’. Een Mens die echt en ten volle Mens is, zoals Hij de Mens gedroomd had.
De grondbekoring van de mens gelijk te worden aan God (Genesis 3,5), wordt door God zelf omgekeerd. Hij heeft immers de mens naar zijn beeld gemaakt. God en mens, als het ware gevangen in het beeldzijn van elkaar, dat is misschien een menselijke manier om naar het mysterie te kijken. Maar Jezus helpt ons inzien dat het er niet om gaat zomaar mens te zijn te midden van de mensen, een individu in de mensenmassa. Het gaat God om ‘de Mens’: een Mens die echt en ten volle Mens is, zoals Hij de Mens gedroomd had.
Ook ons laat het verlangen een echt mens te worden niet koud. Daaruit blijkt dat achter de woorden ‘Mens worden’ een oproep oplicht die ergens het alledaags menselijke overstijgt. ‘Ergens’, maar dit ‘overstijgen’ heeft niets te maken met ‘superioriteit’. En zeker niet met het worden van een übermensch. Zelfs niet met een overstijgen op moreel vlak.
Dit ‘Mens worden’ gaat om een weren van alles wat jou kan afzonderen van de gewone mens.
Integendeel. Dit ‘Mens worden’ is een ingaan tegen iedere neiging van de mens om – in zijn zoektocht naar zichzelf en zijn identiteit, individueel en collectief – het antwoord te zoeken in het benadrukken van het verschil. Dit ‘Mens worden’ gaat om een weren van alles wat jou kan afzonderen van de gewone mens, met zijn zwakheden, zijn onmacht en zijn falen. Het gaat om een neutraliserend overstijgen van al het particuliere, van taal en cultuur, van denksystemen en manieren van samenleven. Want die zaken zetten mensen makkelijk tegen elkaar op en kunnen leiden tot onverdraagzaamheid.
Wat iemand tot een echt mooi mens maakt, is gewoon medemens zijn. Solidair. Niet enkel principieel. Nee, daadwerkelijk. Dat is de enige weg tot echte vruchtbaarheid. Denk aan dat mooie initiatief voor gevangenen, en de veelzeggende naam: Tralies uit de weg. Iemand die zich afzondert, heeft geen vat meer op zijn medemensen. Hij kan zijn wereld nooit menselijker maken.
De Mensenzoon roept zijn medemensen op om samen de weg te gaan naar een ‘mooier Mens’. Dat is moeilijk wordingsproces, dat meer dan eens op weerstand stuit.