Nederigheid, deemoed, ootmoed – daar heeft niemand het nog over. Of kunnen we er juist iets mee nu de veertigdagentijd aanbreekt?
Uit verre culturen, van lang geleden, komen ze ons tegemoet: beelden van mensen in zak en as. Gehuld in jute en andere lompen, zichzelf misschien wel geselend of bestrooiend met as. Het werkt als een verachting van ons mensbeeld: alle opsmuk wordt verwijderd, prestaties doen er niet meer toe. De schuldbewuste mens die roept om inkeer, vergeving, opgevangen worden en aanvaard. Ze stralen hun besef uit dat ze – soms grote – fouten hebben gemaakt die hun naasten schade toebrachten. ‘Heer, wees mij, zondaar, genadig’, roepen ze.
De mediawerkelijkheid negeert dat er veel kwaad huist in ons
In ons straatbeeld zou zo’n verschijning gezien worden als een zombie, iemand met onaangepast gedrag die niet meer mee kan doen met de wereld. Wij tonen ons graag als mensen die hebben wat ze willen: kleding, schoeisel, middelen om nog mooier voor de dag te komen. In onze grote winkelstraten kun je niet veel anders meer kiezen. De mediawerkelijkheid negeert dat er veel kwaad huist in ons, dat wij elkaar naar het leven staan – met steeds meer messen die steeds gemakkelijker getrokken worden door steeds meer jongeren.
Nederigheid, deemoed, ootmoed – ze zijn allemaal geschrapt uit ons vocabulaire. Zelfbewustzijn is mode, het gemaakt hebben, in alle milieus de weg weten, niemand nodig hebben. Sommigen kunnen dat heel goed en klimmen in de talkshows op naar het niveau van Bekende Nederlanders, maar struikelen languit over de macht die ze daar niet kunnen hanteren. Je kunt er ook onttroond worden, ontmaskerd door mensen die slachtoffer werden van jouw macht.
Religieuze mensen van allerlei godsdiensten – die net zo goed fouten maken – zouden het tegenbeeld moeten kunnen tonen. Religie leeft van het besef dat je jezelf niet gemaakt hebt, dat je ingebed bent in een werkelijkheid die zoveel groter is dan jouw gebrekkigheid. Ze zijn er nog, ze zijn met velen die zich niet presenteren als ijdel maar veeleer als bescheiden, goede relaties onderhoudend met begrip en sympathie. Maar het zijn niet alleen religieuze mensen: velen leveren diensten, dragen mensen op hun handen en koesteren een mensbeeld dat goedheid uitstraalt, empathie.
Veertig dagen en nachten verbleven mensen in de woestijn, zoals Jezus deed; zelfs wordt gesproken van veertig jaren zoals het Joodse volk eer het aankwam in het beloofde land. Een symbolisch getal om te zeggen: heel lang. Zij leerden zichzelf daar kennen met hun ontsporingen, hun onvrede en dwangmatigheid. Maar het is een periode die steeds weer voltooid wordt in vervolmaking en herstel. Nieuw leven komt voort uit de crisis die het kwaad telkens veroorzaakt en of het nou religieus geïnterpreteerd wordt of niet: wij kunnen ons hernemen, onszelf herstellen als we enig schuldbesef aandurven en nog eens kijken naar die woorden nederigheid, deemoed, ootmoed. Excuses maken is een kunst op zich geworden.
We hebben veertig dagen om daarmee te oefenen
Voor je het weet kun je uitgemaakt worden voor moralist en dat is dan pejoratief bedoeld. Mensen die het beter weten en elke ander weten te corrigeren zijn niet echt geliefd. Maar mensen die eenvoud van hart personifiëren zonder geroep of geschreeuw worden positief bejegend omdat ze innemend zijn. We hebben veertig dagen om daarmee te oefenen om vervolgens de vrijheid te voelen die je deel wordt als je geen rol van betekenis meer ambieert.
Schilderij: Ashes (1895). Edvard Munch (Norwegian, 1863 – 1944).