In de Goede Week nodigt Jezus ons uit met Hem mee te gaan. Een eisende opgave. Houden wij ons staande in dit spanningsveld?
‘Vurig heb ik ernaar verlangd om dit paasmaal met jullie te eten vóór mijn lijden” (Lc 22:14).
Een maaltijd. Is er iets dat mensen dichter bij elkaar brengt? Treffend hoe ook Jezus dit verlangt, een laatste keer dat ‘samen’ te beleven vóór die smadelijke dood die Hem en zijn leerlingen uit elkaar riskeert te halen. Ik samen ‘met jullie’. Maar ongetwijfeld is er ook een omgekeerde uitnodiging: jullie samen ‘met mij’, in het benauwende van dit levenseinde.
Het menselijk leven van Jezus valt op Palmzondag uiteen in twee stukken. Er is zijn actieve leven, waarin Hij zich totaal geeft aan zijn medemensen. In ons geroepen zijn om Hem te volgen heeft daarin het ‘worden ‘zoals Hij’ meestal de boventoon. Er is ook zijn passieve leven. Daarin maakt het ‘zoals Ik’ plaats voor het ‘met Mij’. Jezus’ herhaalde lijdensvoorspellingen hadden geen ander doel dan zijn leerlingen daartoe voor te bereiden.
Een spanning die Jezus onrustig heen-en-weer doet lopen
In Jezus’ doodstrijd op de Olijfberg komt dit omslaan sterk naar voren, als een andere spanning merkbaar wordt: het alleen staan voor de dood en de nood om dan je naaste medemensen werkelijk naast jou te hebben. En niet in een passieve, maar in een dynamische nabijheid. Een spanning die Jezus onrustig heen-en-weer doet lopen.
In de versie van Matteüs (hoofdstuk 26) komt dit ‘met Mij’ veelvuldig voor. Jezus neemt zijn leerlingen met zich mee, maar laat ze dan achter: ‘Ga hier zitten terwijl ik daar ga bidden’. Hij heeft er nood aan alleen te zijn en toch neemt Hij Petrus, Johannes en Jacobus mee; de drie die Hij graag bij zich heeft wanneer Hij iets intens beleeft, iets waarin Hij ook zijn innerlijkheid dieper blootgeeft. Zij maken inderdaad mee hoe Hij ‘bedrukt en onrustig’ begint te worden, en vertrouwelijk zegt Hij dat Hij zich ‘dodelijk bedroefd’ voelt. Niettemin laat Hij ook deze drie achter: ‘Blijf hier en blijf wakker met Mij’. Zelf gaat Hij een eindje verder – weer die nood om alleen te zijn –, werpt zich voorover en bidt tot de Vader dat deze beker zo mogelijk aan Hem voorbij mag gaan.
Tot driemaal toe loopt Jezus terug naar zijn leerlingen, telkens vindt Hij ze in slaap. Dit gebrek aan medeleven, dit tekortkomen aan dat intense ‘met Mij’, doet Hem pijn. ‘Konden jullie dan niet één uur wakker blijven met Mij? Blijf wakker en bid, dat jullie in de beproeving niet bezwijken De geest is wel van goede wil, maar het vlees is zwak.’ Jezus waarschuwt zijn leerlingen voor wat Hij zelf beleeft en wat Hij dan zoekt in zijn gebed.
Die enigmatische en toch veel zeggende woorden: ‘Het is voorbij’, waarmee Jezus bij Marcus (14:41) zijn doodstrijd beëindigt, roepen de vraag op wat er precies voorbij is. Zijn angstige onrust en het gevoel dat Hij, alleen op eigen krachten, die situatie niet aankan? Zijn nood aan het ‘met Hem zijn’ van zijn naaste medemensen? Of de moeilijkheid zich te verzoenen met zijn overgave aan de wil van de Vader?
Er is er één die het ‘met Mij’ tot het bittere einde zal beleven: de goede moordenaar
Johannes laat dit explicieter horen wanneer hij de uiteindelijke houding van Jezus aangeeft tegenover diegenen die Hem aanhouden. Johannes eindigt met de woorden: ‘Als Ik de man ben die u zoekt, laat hen dan gaan […] Zou Ik de beker niet drinken die de Vader Mij gegeven heeft?
Er is er één die het ‘met Mij’ tot het bittere einde zal beleven: de goede moordenaar. Hoewel hij beseft dat hij verdiende wat Jezus niet verdiend heeft, verbindt hij zijn lot aan het Zijne. Het is dan ook de enige aan wie Jezus, als wedergebaar, de omgekeerde uitnodiging verzekert: “Ik beloof je, vandaag nog zul je bij Mij zijn in het paradijs”.