Lyle C. May zit sinds zijn 21e in death row, voor twee moorden met voorbedachte rade. In het wachten op zijn laatste uur en bij het afscheid van vrienden die eerder gingen, vindt hij troost in de mis. Hij schreef een nietsontziend verslag over de afgelopen 23 jaar.
De katholieke mis in de dodencel van North Carolina was vaak een oase in de troosteloosheid van mijn opsluiting. Niemand die de mis bijwoonde was bijzonder vroom of eerbiedig. Handen wassen voor de dienst, niet vloeken in het bijzijn van de priester en deelnemen op alle gepaste momenten bleek al uitdagend genoeg. Dan was er nog het zingen. Over het algemeen zing ik graag en ik deed mijn best om in de maat te blijven, maar de meeste mannen spraken of mompelden de gezangen knarsetandend, alsof het maken van een vreugdevol geluid in de gevangenis pijnlijk was. Soms is dat ook zo.
Toen ik in 1999 in de dodencel kwam en de mis begon bij te wonen, waren we met z’n achten: Angel, Elias, Eric, Jeff, Mule, Pat, Terry en ik. We waren een kleine groep katholieken in een gevangenis gedomineerd door protestantse christenen en moslims.
We kwamen op donderdagmiddag gedurende ongeveer een uur samen. Gezeten aan stalen tafels in het dagverblijf van het kerkgebouw – zo genoemd omdat daar alle godsdienstoefeningen werden gehouden – zongen, lazen en bespraken we de Schrift. We ontvingen de heilige eucharistie en probeerden ons geloof in God te ontwikkelen.
Niet veel mensen in de gevangenis wilden dat we nadachten.
Het katholicisme was niet nieuw voor mij. Mijn broers, zussen en ik waren als kind misdienaars geweest in twee katholieke parochies in Maine. Mam gaf zondagsschool voor kinderen. Ze had een uitgesproken mening over de andere parochianen en een tijdlang keerde ze zich tegen wat zij zag als de valsheid van hun geloof, maar de schijnbare hypocrisie werd haar te veel. Ze probeerde andere kerken in de omgeving, maar geen enkele beviel. Uiteindelijk stopten we met het kerkbezoek omdat zij ermee stopte; we kozen voor de vrije zondag.
In het begin woonde ik de mis in de dodencel bij om te ontsnappen aan het lawaai en de sigarettenrook in mijn blok, waar mensen schreeuwden om het geluid van de televisie te overstemmen, dominostenen op tafels gooiden, kibbelden, lachten, vloekten en zo het denken onmogelijk maakten in die overvolle ruimte. Niet veel mensen in de gevangenis wilden dat we nadachten. Niet de bewakers die de executies uitvoerden. Niet de dokters die meewerkten en rijkelijk opioïden en giftige doses psychische medicijnen voorschreven. Niet de verpleegsters die extra pillen uitdeelden. En zeker wij niet.
De katholieke mis werd een adempauze, zoals een AA-bijeenkomst in de kelder van een kerk sommige alcoholisten ontnuchterde. De priesters vonden het vooral belangrijk dat we bleven terugkomen. Ze waren respectvol, wetende dat we weinig tijd hadden, en wilden niemand wegjagen.
In het begin woonde ik de mis in de dodencel bij om te ontsnappen aan het lawaai in mijn blok
Het maakte hen niet uit dat Pat grijnsde en gezichten trok terwijl we zongen, of dat Terry zo zwaar onder de medicijnen zat dat hij de pop-psychologie voor de Schrift aanzag (“God helpt hen die zichzelf helpen”), of dat Eric met iedereen ruzie wilde maken. Pater Dan en pater Mark waren geduldig. Ze corrigeerden beleefd misverstanden en beantwoordden (meestal) onaangename vragen, ook al wisten we wel beter. Nee, katholieken aanbidden Maria niet, ze vereren haar. Heiligen zijn geen geesten en de Heilige Geest is geen heilige of een geest. Ja, zelfs de mensen die “heidenen” werden genoemd door Mule, kunnen de hemel binnengaan door de genade van God.
We zaten in een hoefijzer rond twee tafels met de priester bovenaan, ik aan zijn linkerzijde, dan Elias, Angel, Jeff, Pat, Terry, Mule en Eric. Pater Dan gaf de zes van ons die gevormd wilden worden een studiegids en een boek over kiezen voor het katholicisme als volwassenen.
Mule (hij werd alleen in de mis “Henry” genoemd; zelfs de bewakers noemden hem Mule) en ik woonden in hetzelfde cellenblok en studeerden samen als er een stilte was te midden van het lawaai en als we niet high waren, wat geen van beide vaak het geval was. Mijn vragen hielden aan, sommige serieus en oprecht, andere zouden mijn moeder in verlegenheid hebben gebracht.
“Oké jongens. Laten we ons geloof belijden.”
Jeff mengde zich in de meer filosofische discussies met de priesters, klaar om een seculier of wetenschappelijk punt te bepleiten. Angel zei meestal niets en mengde zich er alleen in als er een historisch feit ter sprake kwam. Soms stelden we elkaar vragen, deelden we iets over onze achtergrond in de kerk en dwaalden we af, maar de priesters brachten ons zachtjes terug. “Oké jongens. Laten we ons geloof belijden.”
Hoewel ik naar de mis ging als een schuilplaats voor het gevangenisleven, bleef ik opstandig en boos vanbinnen. Geloof in God was een vraag in mijn hoofd die niet gemakkelijk beantwoord kon worden. Ik denk dat Elias, een oudere man, dit in mij zag. Tijdens onze discussies luisterde hij meestal, gaf soms commentaar maar was altijd aandachtig. Op een dag, nadat hij me het kruisteken met mijn linkerhand had zien maken, nam hij me na de mis apart. “Lyle,” zei hij, zijn Jordaanse wortels zwaar accentuerend in zijn Engels, “waarom maak jij het kruisteken met je linkerhand? Dat is niet juist. Je moet het met je rechterhand doen.” Hij demonstreerde het totdat ik knikte. “Goed. Je lijkt me een aardige jongen.” Elias klopte me op de schouder, streng maar aangenaam.
Ik was een van de jongste mensen in de dodencel op dat moment. Een maand voordat ik ter dood veroordeeld werd, was ik was 21 jaar geworden. Dit betekende dat ik vaak “jongen” genoemd werd, vooral door de oudere mannen uit het zuiden. Elias erkende mijn jeugdigheid, maar was niet onrespectvol, alleen vriendelijk.
Elias probeerde zijn daden niet te rechtvaardigen, hij toonde alleen berouw en verdriet voor zijn kinderen
Elias was over het algemeen stil en niet opdringerig. Hij was machinist in het Jordaanse leger voor hij naar de Verenigde Staten emigreerde. Elias werd ter dood veroordeeld voor het doden van zijn vrouw tijdens een bittere ruzie over haar vreemdgaan. Hij pleitte schuldig, maar de officier van justitie beschuldigde hem van moord met voorbedachte rade, wat in North Carolina, tot 2001, een doodstraf vereiste. Elias wist dit niet toen hij schuldig pleitte. Maar de officier van justitie wist het wel. De advocaat van Elias ook, maar er was geen aanbod voor “second-degree murder”. Elias probeerde zijn daden niet te rechtvaardigen, hij toonde alleen berouw en verdriet voor zijn kinderen, voor wie hij bad bij iedere mis.
Na twaalf weken studie ontvingen Elias, Pat, Terry, Mule, Angel en ik het sacrament van het vormsel, de rite die onze intrede in het katholieke geloof als volwassenen bezegelde. Bisschop F. Joseph Gossman ging voor in zware, bordeauxrode gewaden en droeg een eiken staf die bovenaan gekruld was als een ontplooide varen. Hij begroette ons als lang verloren zonen, niet als volwassen mannen in de dodencel. Pater Dan en pater Mark dienden de bisschop, de een stak wierook aan in een koperen wierookvat, terwijl de ander een boek vasthield met de liturgie, de gebeden en de geloften van de rite.
Voor de gelegenheid mochten we gebruikmaken van een kleine vergaderzaal, nauwelijks groot genoeg voor acht ter dood veroordeelde gevangenen, twee priesters, de bisschop, de kapelaan en een bewaker. Het was fijn om een beetje privacy te hebben voor dit speciale moment, iets wat er anders niet is. Elias zag er gehaast en nerveus uit. Pat maakte grapjes over de kleding van de bisschop en vroeg of hij zijn staf mocht lenen. Terry praatte rustig met Eric terwijl hij moeite had om wakker te blijven. Mule en ik stonden in een hoekje toe te kijken hoe alles werd klaargezet en lachten met Terry toen die in slaap viel terwijl Eric over het leger sprak. Jeff en Angel keken naar de priesters en spraken met elkaar in het Spaans.
In God geloven terwijl de gekozen leiders en de rechtbanken dezelfde God aanriepen om ons te doden – “oog om oog, tand om tand” – was moeilijk in het begin. Ik keerde terug naar mijn katholieke opvoeding, een geloof belijdend dat ik niet helemaal voelde, omdat ik leed en antwoorden van God nodig had. Waarom hebt U mij laten lijden? Waarom hebt U mij in de steek gelaten?
Sommige mensen drijven de spot met gevangenen die kom-tot-Jezus-momenten beleven, en beweren dat het een voorwendsel is – alles om je hachje te redden en medelijden te krijgen van een seculiere wereld. Misschien zijn er een handvol mensen die (ten onrechte) geloven dat dat werkt; meestal de mensen die over de gevangenis leren uit films.
Soms snijdt de realiteit zo diep en woest dat je de koude gevoelloosheid van het verlies voelt voordat er bloed verschijnt
Als kind, toen ik misdienaar was, stuurden de priesters me vaak om een boodschap waarvoor ik het altaar moest oversteken. Aan het plafond hing een reusachtig kruisbeeld en iedere keer, ongeacht de haast die ik had en of de kerk leeg was of niet, maakte ik een kniebuiging en het kruisteken. Als ik het vergat, stopten mijn voeten uit zichzelf en brachten me terug op mijn knieën. Deze ingebakken gehoorzaamheid en deze eerbied voor een God die vaak afwezig leek, was mettertijd minder geworden, maar er bleef genoeg over om Hem te blijven zoeken. Ik wist dat er geen snelle antwoorden zouden komen, maar ik was tenminste niet alleen. Anderen zochten om dezelfde reden, gravend in de rotsachtige grond van ons leven, zelfs wanneer die ondoordringbaar leek. Elias, Mule, Terry, Pat, Angel en ik, die als volwassenen het sacrament van het vormsel ontvingen, bevestigden onze toewijding aan die strijd.
De lessen die de priesters ons leerden waren eenvoudig. Heb elkander lief. Heb God lief. Vergeef elkaar. Lees het Woord van God. Herhaal. Hoe we dat in ons dagelijks leven interpreteerden varieerde: ik luisterde, Pat lachte, Terry en Eric haalden herinneringen op, Angel deelde vriendelijkheid uit, Jeff liefdadigheid, Mule toewijding en Elias medeleven. Samen baden we, leerden we en deelden we onze krachten terwijl we ons met elkaar verbonden in de mis en daarbuiten.
Soms snijdt de realiteit zo diep en woest dat je de koude gevoelloosheid van het verlies voelt voordat er bloed verschijnt. Zo was het de dag van een executie.
Eerst verscheen de galgenmaaltijd achter de grote ramen van een afgesloten kantoor. Twee lange tafels beladen met eten voor een picknick: verscheidene tweeliter flessen frisdrank, grote zakken chips, dipsaus, vleeswaren, koekjes, een kleurrijk geglazuurde plaattaart en wegwerp borden, bekers en keukengerei. Gevangenen uit de dodencel liepen langs deze ‘vitrine’ op hun weg naar en terug van de eetzaal. Het personeel beweerde dat al dat eten snacks waren voor de bewakers van de executieploeg, maar plaattaart is een vreemde snack, tenzij je de beul bent die een goed uitgevoerde taak viert. Ik had al meer dan een dozijn van zulke feestmaaltijden meegemaakt en wist genoeg om me mentaal voor te bereiden op wat komen ging.
De moeilijkste discussies tijdens de mis waren degene die nooit plaatsvonden. Na Mule’s executie was pater Dan’s preek kort en viel in een bodemloze stilte. Niemand van ons wilde daar zijn, en er werd minutenlang niets gezegd. Ons vormsel veranderde niets aan onze wanhoop en maakte het niet minder noodzakelijk om het verdriet strak in te tomen. Meer executies waren gepland voor het jaar. In sommige opzichten was het makkelijker om het fatalisme en de onvermijdelijkheid van de dood te omarmen. Het maakte praten over een executie een frivole oefening voor de levenden. Wij waren al dood. Eindelijk sprak Elias: “Pater, weet u, het is moeilijk om hier te leven. Ze kennen geen genade. Ze doden ons – jong, oud, zwart, blank, ziek, gezond – en noemen het dan gerechtigheid. Gevangenis is genoeg, maar toch doden ze ons. Waar is de Kerk, pater?”
Het was misschien wel de moeilijkste vraag die iemand van ons stelde. Pater Dan probeerde het verschil uit te leggen tussen de Vaticaanse leer en Amerika’s liefdesaffaire met de doodstraf. Dat vrome katholieken volledig tegen abortus, anticonceptie en embryonale stamcelbehandeling konden zijn, maar toch de doodstraf steunden, was verbijsterend.
Ik vond dat de bisschoppen van de Verenigde Staten te stil bleven over deze zaak en meer leken op bureaucraten dan op discipelen van Jezus Christus. In het begin van de jaren 2000 was de luidste en meest consequente stem die de katholieke hypocrisie doorbrak en opriep tot het recht op leven vanaf de conceptie tot de natuurlijke dood, niet die van de paus, de kardinalen of de bisschoppen, maar die van een non uit Louisiana. Zuster Helen Prejeans pleidooi voor de mannen en vrouwen in de dodencellen dwong iedereen die voor het kruis knielt deze vraag te beantwoorden: kun je echt een christen zijn, een volgeling van de Zoon van God, en de dood van je naaste steunen?
De gouverneur zou deze vraag moeten beantwoorden toen Elias in 2005 zijn executiedatum kreeg: 18 november.
Tijdens zijn laatste mis onder ons, voordat hij naar de dodenwake werd gebracht voor de laatste 72 uur van zijn leven, ontving Elias het sacrament van de ziekenzalving. Toen het tijd was om gebeden en intenties uit te spreken, bad mijn vriend voor zijn kinderen en vroeg om barmhartigheid, zoals hij altijd had gedaan. Toen sprak hij tot ons: “Dank u, broeders, dat u bij me bent. Voor het aanvaarden van mij. Vrede zij met u allen en met uw familie.” Na de dienst gaven we Elias een knuffel en namen we afscheid.
Zij ontmoetten de gouverneur en smeekten hem hun vader te sparen
Ik was naïef en hoopte dat toenmalig gouverneur Michael Easley de straf van Elias zou omzetten. Er was reden om te geloven dat hij dat zou doen, aangezien Elias’ volwassen kinderen, die ook de kinderen waren van de vrouw die hij had vermoord, pleitten voor clementie. Zij ontmoetten de gouverneur en smeekten hem hun vader te sparen, zeggende dat zij niet nog een ouder aan dezelfde moord wilden verliezen. Elias’ kinderen spraken ook met de lokale media en smeekten de gouverneur opnieuw om genade te tonen. Ze pleitten bij de officier van justitie die Elias had vervolgd, met het terechte argument dat zij als slachtoffers van de misdaad inspraak zouden moeten hebben in de strafmaat. Bij hun openbare pleidooien ontbrak de steun van een groep voor de rechten van slachtoffers, wat hun zaak zou hebben versterkt.
Pat had een vrij onverschillige houding over executies, inclusief die van hemzelf. “Het is niet nodig om je er druk over te maken. Het gaat gebeuren of ik het wil of niet.” Voordat hij naar de dodenwake vertrok, en na zijn laatste mis met ons, maakte Pat grapjes over de grote leprechaun in de lucht. “Ik ben deels Iers en ze executeren me op St. Patrick’s Day – dat moet toch iets betekenen.”
De viering van het Laatste Avondmaal voelt vaak als een late opbloei van het geloof dat meer dan 2000 jaar is doorgegeven. Verbinding maken met de ware betekenis ervan is een tengere daad die nog moeilijker wordt gemaakt door gebrekkige instellingen en gebrekkige mensen. In het begin van mijn geloofsreis dacht ik dat de antwoorden op mijn vragen buiten mijn bereik lagen. Maar toen groeide ik op in de dodencel. Ik bleef leven terwijl in minder dan zeven jaar 33 mensen, van wie sommigen vrienden en broeders waren, werden uitgeroeid. Het veranderde hoe ik leven en dood begreep, een verschrikkelijke kennis die me dichter bij God bracht. Langzaam ben ik tot het besef gekomen dat we nooit in de steek zijn gelaten. Het antwoord was er altijd al, in het eucharistisch gebed:
Want in de nacht dat hij verraden werd,
nam hij zelf brood en dankte,
sprak de zegen uit,
brak het brood en gaf het aan zijn discipelen, zeggende:
Neemt allen dit en eet ervan,
want dit is mijn lichaam,
dat voor u zal worden overgeleverd.
Op dezelfde wijze nam hij, toen het avondmaal beëindigd was, de kelk,
sprak, dankzeggend, de zegen uit en gaf de kelk aan zijn discipelen, zeggende:
Neemt allen deze en drinkt daaruit,
want dit is de kelk van mijn bloed,
het bloed van het nieuwe en eeuwige verbond,
dat voor u en voor velen zal worden vergoten
tot vergeving van de zonden.
Doe dit ter nagedachtenis aan mij.
Toen ik een kind was, moest ik als misdienaar naar de priester kijken tijdens dit gebed. Terwijl hij het brood ophief en daarna de wijn, was het mijn taak om een stel koperen bellen te luiden. “Luid ze zo hard als je kunt,” zei een priester tegen me. “Zorg ervoor dat iedereen ze hoort.” Vele jaren later in de dodencel, zittend aan een tafel en kijkend naar de priester die deze rite uitvoerde, wist ik nog steeds het exacte moment waarop de bellen luidden. Het gerinkel viel in de bodemloze stilte, verdreef de wanhoop en versloeg de dood, als we maar geloofden. Dat geluid was niet alleen een antwoord op ons lijden, het was het einde ervan. Duidelijk in zijn herinnering. Absoluut in zijn zuiverheid. Zeker in de belofte van het eeuwige leven.
Foto: De auteur op de dag van zijn confirmatie, met de gevangenisaalmoezeniers en bisschop F. Joseph Gossman.
Dit artikel verscheen in America Magazine. Vertaling door Guido Dierickx SJ.