De komst van een nieuw jaar geeft hoop en tegelijk twijfel: zal dit jaar wel gebeuren waar we naar streven? Een overweging over Oud en Nieuw in kerk en wereld.
Wij leven in tijd: we markeren telkens periodes. Een verjaardag vieren we, een jubileum, een jaar. De wisseling van de ene periode in de andere is telkens aanleiding om iets te vieren: er wordt iets aan ons leven toegevoegd. Knallend vuurwerk is er niet alleen om boze geesten te verjagen in de nieuwe fase die hiermee ingaat, maar ook om duidelijk te maken dat er echt iets veranderd is in ons leven. Wij zijn gegroeid, ouder en wijzer geworden, tot meer in staat. We zien hoe goed en kwaad elkaar afwisselden, we waren geschokt en enthousiast, sloten elkaar huilend in de armen of schiepen afstand. Onze levens worden gemarkeerd en ingedeeld door gebeurtenissen die we soms zelf veroorzaakten of die ons ongevraagd overkomen zijn.
In het kerkelijk leven wordt duidelijker zichtbaar dat we krimpen en dat we daarnaar moeten gaan handelen. Er zijn zorgen om de lokale gemeenschappen, dat ze hun vertrouwde verbondenheid kwijtraken. Misschien helpt de concentratie naar centrale kerken, waar het liturgisch christelijk leven zo goed mogelijk voortgang kan vinden. Niet alleen gelovigen vragen zich bezorgd af hoe hun gemeenschap zich straks goed zal kunnen handhaven. Ook in de burgerlijke samenleving is samenhang een zorg. Het voortdurend aangroeiend mediagebruik suggereert wel contact, maar gaat gepaard met een toenemende individualisering. Relaties worden losser en korter van duur: jubilea raken uit de gratie omdat ze bijna niet meer bestaan. Wie verzint het nog om 50 jaar getrouwd te zijn?
God heeft zijn plaats te midden van alle wisselvalligheden, Hij leeft mee
Sociaal zijn kost ons veel energie. We lezen over burn-out: werknemers met of zonder personeel, maar ook grote collectieven als kerken en bedrijven hebben er mee te maken. Je gaat nog door, je weet niet beter, en dan ineens sta je ’s morgens niet meer op. Je hebt het niet zien aankomen. En als het je overkomt, ben je des te meer aangewezen op een of ander vangnet. Kerk en samenleving blijven signalen geven van betrokkenheid: solidariteit kan zich aftekenen bij ongelukken en rampen. De succesvolle voedselbanken tonen dat ook hulp geboden wordt bij nauwelijks zichtbare nood. Slachtoffers van huiselijk geweld en van misbruik hebben onze aandacht.
De komst van een nieuw jaar geeft hoop en tegelijk twijfel: zal dit jaar wel gebeuren waar we naar streven? We kunnen het nog niet weten, maar des te meer hopen. Welke koers we ook kiezen en wat ook de plannen zijn voor ons nieuwe jaar, we koesteren de hoop dat we, ook met ons falen, innerlijk vrije mensen kunnen worden en elkaar daarbij kunnen helpen. Zullen we elkaar in het nieuwe jaar weer overeind kunnen houden – dat hebben mensen in de kerk en in de wereld immers lang gekund, dus waarom niet in het nieuwe jaar? We mogen enig optimisme koesteren, en zullen weerstand bieden aan de naargeestigheid die dat optimisme probeert aan te tasten.
God heeft zijn plaats in heel dat bedrijf van zes, zeven miljard mensen met hun culturen, talen en godsdiensten. Hij leeft mee, Hij wordt als een van ons en zal, net als wij, zich een weg banen tussen ziek en gezond, rijk en arm, blij en bedroefd, dood en levend. De ontmoeting met zo’n meelevende God te midden van alle wisselvalligheden kan opnieuw een solide fundament blijken voor ons vermogen om elkaar te vergezellen met trouw, begrip en betrokkenheid. We krijgen een nieuw jaar en kunnen onze toekomst verankeren in de waarheid van Hem die schept wat goed is voor ons: gemeenschap in zijn geest. Hij zal er zijn.
Afbeelding boven dit artikel: Binnenzijde van een antiek uurwerk. Foto: Sergei Golyshev via Flickr.com (creative commons).