Vijftig jaar geleden vond in Harmelen de grootste treinramp van de Nederlandse geschiedenis plaats. Eduard Kimman SJ signaleert een karakteristieke verschuiving van de aandacht naar slachtoffers in de bredere zin.
Maandag 8 januari 1962. Ik zat toen in de derde klas van het RK Gymnasium, Sint Aloysiuscollege, Den Haag. Na het vijfde lesuur was er gewoonlijk een lange pauze, van vijf over half twee tot kwart over twee. Het was winter, dus ik zal wel met de andere jongens de van huis meegebrachte boterhammen beneden in een gewelfachtige kantine opgegeten hebben. Daarna hadden we gymnastiek. Een van de jongens die vlakbij woonde en dus thuis de middagboterham at, kwam iets te laat de kleedkamer binnen en vertelde dat er een ernstig spoorwegongeluk had plaats gevonden. Veel meer kan ik mij niet meer herinneren van deze grootste treinramp uit de Nederlandse geschiedenis.
Pas enkele jaren later drong tot me door dat zich onder de slachtoffers ook de 39-jarige jezuïet Steef Roes heeft bevonden. Hij was leraar Engels op het Gymnasium van De Breul, waar ook een internaat was gevestigd, maar een of twee keer in de week spoorde hij naar het Sint Stanislascollege, Delft, om daar enige Engelse lessen te verzorgen. Die bewuste maandagochtend werd er vergeefs op hem gewacht. Communicatie is een halve eeuw later zo totaal veranderd, dat we ons niet meer kunnen voorstellen dat het enige uren kostte voor het doordrong op een school, een kantoor of een huiskamer dat degene op wie gewacht werd, betrokken was bij een ongeluk. Ongeveer 1080 mensen waren als passagiers erbij betrokken, 83 zijn er omgekomen.
Kort na de treinramp zijn er allerlei veiligheidseisen verscherpt om te voorkomen dat een onoplettende machinist in de mist een geel of rood sein mist. Een gepensioneerde NS-directeur die ik vele jaren later sprak, zei me dat de nazorg van deze ramp zijn leven heeft getekend. De eerste aandacht is gegaan naar de opvang van de gewonden, de opvang van de spoorwegmedewerkers en het herstellen van het baanvak. Later ging de aandacht naar het verhogen van de veiligheid, naar het voorkomen van een dergelijke ramp.
Vijftig jaar later plaatste de gemeente Woerden vlakbij de plaats van het ongeluk een monument van beeldhouwer Taeke de Jong bestaande uit twee stenen platen waarin de namen van de slachtoffers zijn gegraveerd. Volgens de woordvoerder van de gemeente hadden de nabestaanden een sterke behoefte om een plek te hebben waar ze stil kunnen staat bij de ramp. En in die woorden blijkt een karakteristieke verandering: de aandacht nu gaat uit naar de slachtoffers in een brede zin, dat wil zeggen hun nabestaanden.
De vele oorlogsmonumenten en andere herinneringsmonumenten in ons land zijn niet neergezet voor de nabestaanden maar voor de mogelijk onwetende burgers opdat zij niet zullen vergeten wat de prijs voor de vrijheid is geweest of welke belangrijke mensen in het verleden bijgedragen hebben aan onze cultuur. In Harmelen staat een monument voor de nabestaanden van degenen die omkwamen bij een treinramp.
Ik ga er zeker naar toe. Ik zal denken aan de veelbelovende jonge collegepater Steef Roes die de Nederlandse jezuïeten toen verloren hebben. Maar ik zal ook mijmeren over de hoge prijs van onze moderne mobiliteit.