
Guido Dierickx liep ooit twee weken stage bij de Zusterkens der Armen. Een van de gasten had geen armen, geen benen en kon onmogelijk gelukkig zijn. Toch?
Vroeger waren de Zusterkens der Armen nog de arme Zusterkens der Armen. Ik bedoel: zij boden een onderkomen aan de armsten van onze samenleving en zij deden dat met armoedige middelen. Zij werden toen, zo vermoed ik, nog niet of bijna niet financieel ondersteund door de overheid. Het resultaat kon iedere bezoeker dadelijk merken. In de grote zaal voor de mannen waren er nogal wat die tabak pruimden. Er waren spuwbakjes voorzien op de vloer maar het was kennelijk niet gemakkelijk de verbruikte tabakspruim daarin te mikken. Daarom, en om nog andere redenen, moest er regelmatig gedweild worden. Dat gebeurde met warm water want zeep was er nauwelijks beschikbaar. Dat is slechts één voorbeeld van de elementaire verzorging die daar verstrekt werd. Overigens zagen de daar opgenomen gasten er niet heel gelukkig uit. Meenden zij recht te hebben op een betere verzorging of beseften zij dat de zusters hen niet meer konden bieden?
Het vooruitzicht om daar twee weken stage te lopen als hulpje van de zusters was niet aantrekkelijk voor de jonge novicen die wij waren. Maar niettemin werden wij gezonden. Wij werden verondersteld de onuitputtelijke toewijding van de zusters naar waarde te schatten en achter het miserabele voorkomen van hun gasten de onaantastbare waardigheid van de mens te ontdekken. Dat wilde inderdaad een beetje lukken.
Dan leek deze geteisterde mens echt gelukkig te zijn. Besefte hij niet de tragiek van zijn situatie?
Vooral was er de ontmoeting met dat ene, heel speciale “geval”. Deze gast was een man, eerder een “manneke”, die geen armen meer had. Benen trouwens ook niet. Hij was volkomen hulpeloos. Hij had alle reden om zijn miserie uit te schreeuwen. Of althans om te zuchten en te kreunen, om medelijden af te dwingen en om zo luid mogelijk zijn recht op geluk op te eisen. Maar dat deed hij niet. Hij lag daar stilletjes. Was hij dement, besefte hij niet de tragiek van zijn situatie? Wat ik weet is dat hij wachtte op het dagelijkse moment waarop de zuster zijn pijpke zou vullen, zou aansteken en zachtjes in zijn mond zou stoppen. En, wonder, dan leek deze mens, deze geteisterde mens, echt gelukkig te zijn. Waarom voelde hij zich gelukkig, had hij het recht zich gelukkig te voelen?
Daar was de ellende gevat in een haard van wederzijdse genegenheid, van waarachtige christelijke caritas.
Ik kan niet veronderstellen dat hij te weinig zin voor werkelijkheid had om zich rekenschap te geven van zijn miserie. Ik kan wel veronderstellen dat hij zich opgenomen voelde in de genegenheid van de zusters die hem verzorgden. En dat hij die genegenheid telkens weer bevestigd zag door het aanreiken van zijn pijpke. Het was niet te geloven dat een mens met zo weinig tevreden en zelfs gelukkig kon zijn.
Twee weken duurde onze stage bij de Zusterkens der Armen. Daar werden wij geconfronteerd met mensen in extreme ellende. Daaraan was niet te ontkomen voor al wie ogen en oren had. Maar wat wij daar ontdekten was meer dan menselijke ellende. Daar was de ellende gevat in een haard van wederzijdse genegenheid, van waarachtige christelijke caritas. Iedereen heeft recht op dat soort geluk. Meer nog, iedereen heeft de mogelijkheid om dat soort geluk te schenken en te ontvangen.
Ondertussen is dat tehuis in het Gentse er niet meer. Zou het zijn opgeheven omdat het niet meer beantwoordt aan de hedendaagse voorschriften? Wel is er nog een woonzorgcentrum van de Zusterkens in Antwerpen en ook in Brussel. Die zijn allicht veel netter dan de vroegere vestiging in Gent. Maar zijn de zusters er ook nog? Of althans andere verzorgenden die met dezelfde toewijding zorgen voor het pijpke van hun patiënten?
Foto door Joshua Bartell via Unsplash