De zieke man bij wie Annemarie aan het bed staat, twijfelt aan zijn geloof. Het heeft een armzalig peil bereikt, wat stelt het nog voor? Maar dan wordt hem gevraagd iets van dat weinige te delen.
Heeft u zich wel eens overvraagd gevoeld? Het gevoel niet aan de verwachting te kunnen voldoen? Dat het is alsof je met vijf broden en twee vissen een menigte moet voeden? Dat gaat toch helemaal niet? En dan zegt Jezus doodleuk: ‘Geven jullie hun te eten’.
Het gevoel overvraagd te worden is voor velen herkenbaar. Het kan immers altijd beter: in onze werkzaamheden, in onze omgang met mensen, in onze ijver het goede te doen, in ons volharden in geloof…
Want misschien is je geloof wankel geworden toen jij of een geliefde ziek werd. Of ben je gaan twijfelen aan Gods bestaan bij het zien van zoveel lijden. Wellicht overweeg je alle goede intenties in de ring te gooien: laat maar, het wordt toch nooit wat. Wat stelt jouw bijdrage nu voor? Die ander kan dat veel beter. Je voelt je onmachtig en ongelovig om iets ten goede te kunnen keren. Je ziet bovenal je beperkingen, niet je mogelijkheden.
Ze hadden het ook niet van je mogen vragen.
Het is alsof je met vijf broden en twee vissen duizenden mensen moet voeden: onbegonnen werk. Je voelt pijnlijk je tekorten. Ze hadden het ook niet van je mogen vragen.
De leerlingen weten niet wat ze horen. ‘Geven jullie hun te eten’. Wat een onzin. Het is dan ook verrassend – wellicht het meest wonderlijke aan dit verhaal – dat de leerlingen toch doen wat Jezus vraagt. Ze kiezen ervoor Jezus op zijn woord te vertrouwen, zelfs al druist dat tegen alle regels van de logica in. Dat is nogal wat.
Jezus heeft niet alleen ons vertrouwen nodig, maar ook de zegen van de Vader. Hij kijkt omhoog naar de hemel en spreekt een zegengebed over de broden en de vissen uit.
Ik vraag hem op te schrijven wat er dan wel aan geloof
Vervolgens komt het erop aan het gezegende brood uit te delen. Een spannend gebeuren: delen van wat je hebt, juist waarover je je onzeker voelt: bang dat het niet voldoende is. Toch wordt alleen dan zichtbaar dat er genoeg is en voorzien wordt in ieders behoeften. Hoe is dat mogelijk?
In het ziekenhuis spreek ik een man, die met spijt concludeert dat zijn geloof een armzalig peil heeft bereikt. Hij weet niet goed wat hij met al die Bijbelverhalen aan moet en wat hij precies ervan gelooft. Hij noemt zich een super kleingelovige: het stelt niets voor.
Ik vraag hem op te schrijven wat er dan wel aan geloof – hoe klein ook – in hem te vinden is. Dat wil hij wel. Serieus slaat hij aan het schrijven. Het wordt – tot zijn eigen verbazing – een heel verhaal. In de kern gelooft hij rotsvast in een goede Geest. Deze goede Geest is door niets en niemand te vernietigen. Jezus is door deze geest bezield, evenals de profeten door de geschiedenis heen. Daarbij is hij ervan overtuigd dat deze goede Geest bestand is tegen duisternis, kwaad en dood.
Die door een ernstige ziekte haar geloof dreigt kwijt te raken…
Ik zeg hem dat ik vrees dat hij nogal een super grootgelovige is.
Zijn tekst mag ik voor mijn werk gebruiken. Eerst verwerk ik die in een overweging. Kort daarna lees ik het voor aan een vrouw, die door een ernstige ziekte haar geloof dreigt kwijt te raken. Tegelijk blijft ze zoeken naar houvast. Als zij zijn verhaal hoort, raakt ze ontroerd en weet zich bemoedigd. Terwijl de man veronderstelt op geloofsgebied niets in de aanbieding te hebben, leeft deze vrouw op van zijn woorden.