De cijfers liegen er niet om: suïcide is een groeiend probleem in onze westerse wereld. Gelovigen blijken echter minder vaak zelfmoord te plegen dan niet-gelovigen. Hoe komt dat?
Het aantal zelfdodingen is in de hele wereld sterk gestegen tussen 1950 en 2000. In dit globale aantal is vooral het aandeel van de zelfdodingen van jongere mensen tussen 5 en 44 toegenomen, van 40 % in 1950 tot 55 % in 2000. Deze tendens kan men niet toeschrijven aan een betere rapportering. Dat is hier niet het geval. Hier dwingt de evolutie van de feiten ons tot bewustwording. De volgende vraag is dan waarom deze cijfers zo gestegen zijn, vooral bij jongeren. En in onze streken zeker niet minder dan elders.
Allerlei verklaringen werden al aangevoerd. Men verwijst naar factoren zoals de ontwrichting van het gezinsleven en de verzwakking van het sociale weefsel. Heel dikwijls gewaagt men ook naar factoren van levensbeschouwelijke, meer bepaald van religieuze aard. Maar welk aspect van de religie is in deze beslissend?
In een religieuze gemeenschap vinden mensen een betere bescherming tegen de hardheid van het bestaan
Op het einde van de 19de eeuw ontdekte Emile Durkheim dat de zelfdodingcijfers toen lager waren bij de joden dan bij de katholieken en bij de katholieken lager dan bij de protestanten. Dit schreef hij toe aan het feit dat de joden een hechtere gemeenschap vormden dan de katholieken en zeker dan de protestanten. Dus aan de mate van ‘culturele integratie’. Individuen vonden volgens hem in de collectieve denkbeelden en waarden van een religieuze gemeenschap een betere bescherming tegen de hardheid van het bestaan dan geïsoleerde en dus minder weerbare individuen. Latere sociologen hebben de invloed van andere aspecten van de religie onderzocht. Maar over één zaak waren ze het eens: gelovigen lopen minder risico op zelfdoding dan niet-gelovigen.
De hypothese van Durkheim wordt overgenomen in een onderzoek van de Amerikaanse sociologen Steven Stack en Augustine Kposowa waarvan de resultaten werden gepubliceerd in de toonaangevende Journal for the Scientific Study of Religion. Naast de culturele integratie stellen zij nog drie andere hypotheses voor.
Om te beginnen pleegt de religie aan de mensen een ultieme zingeving aan te bieden en de motivering om van die zingeving werk te maken. Dit vormt zelfs de primaire functie van een religie. Ze pleegt ook een hiernamaals in het vooruitzicht te stellen met “een beloning voor de schapen en een straf voor de bokken”. Zo zet ze de individuen aan tot volharding, ook in moeilijke omstandigheden. Vandaar het negatieve verband tussen religieuze beleving en zelfdoding.
Volgens een tweede hypothese zouden de gelovigen een grote steun vinden in de omgang met hun medegelovigen. Een religie is niet enkel een zaak van collectieve denkbeelden en waarden, maar ook van netwerk- en gemeenschapsvorming. Hoe meer gelovige individuen participeren aan die netwerken en verenigingen, hoe kleiner de neiging tot zelfdoding.
Een derde hypothese is die van de ‘moral community’. Die gaat uit van het culturele klimaat waarin individuen leven. Hoe meer gelovigen in de samenleving, en hoe meer gelovig dus het culturele klimaat van die samenleving, des te minder verspreid de neiging tot zelfdoding, uiteraard bij de gelovigen zelf maar ook bij de niet-gelovigen.
De moeilijkheid bestaat erin een gegevensbestand te vinden dat toelaat de vier hypotheses gelijktijdig te testen en hun verklarende waarde te vergelijken. Hiervoor konden de auteurs een beroep doen op de World Values Survey die in de periode 1999-2001 werd uitgevoerd in 56 landen met gegevens uit steekproeven met in het totaal meer dan 50.000 individuen.
Hoe groter de vertrouwdheid met het geloofsgoed, des te beslister de afwijzing van zelfdoding
Dat gegevensbestand is ongeveer het beste dat ter beschikking staat voor een grootschalig onderzoek. Het laat echter enkel toe de mening over zelfdoding te meten. Vonden de ondervraagde individuen een zelfdoding altijd, soms of nooit gerechtvaardigd? Daarover hadden zowat alle respondenten een mening. Een mening is weliswaar niet hetzelfde als de daad. Maar ze vertoont wel een sterk statistisch verband met de daad.
En wat zijn de resultaten? Alle hypothesen gaan op. Alle religieuze factoren gaan in tegen de aanvaarding van de zelfdoding, ook na controle voor factoren zoals leeftijd, gezinssituatie, sociale klasse. Hoe groter de participatie aan de eredienst, hoe groter de vertrouwdheid met het geloofsgoed, hoe sterker de omgang met religieuze geestesgenoten, hoe groter de steun die men ervaart van zijn religieuze beleving, des te beslister de afwijzing van zelfdoding.
Religie vormt dus een sterk antidotum tegen zelfdoding. Bijzonder interessant is dat ook de hypothese van de ‘moral community’ bevestigd wordt. Van de immunisering tegen zelfdoding genieten niet enkel de gelovigen zelf maar ook, in zekere mate, de niet-gelovigen.