Veel mensen in ons verpleeghuis horen slecht, met én zonder gehoorapparaat. Regelmatig zie ik collega’s hard in iemands oor zeggen: ‘verstaat u mij?’ Maar er zijn ook dingen die zich niet lenen om in iemands oor te roepen…
Om half elf drinken ze koffie samen. Enkele verzorgenden zitten bij te komen van de ochtendzorg, twee bewoners puffen mee. Opstaan, douchen en aankleden voelt geloof ik als een marathon wanneer je lijf ouder wordt en je geest zo aangetast door Alzheimer dat het je oude lijf niet meer kan bijhouden. Als één van hen gevat een grapje maakt waar alle verzorgenden om moeten lachen, zie je de kwajongen in ‘m wakker worden. Die is vanmorgen mee opgestaan.
Af en toe reageer ik zodat ze blijft vertellen, maar of ze mij verstaat weet ik niet
De deur van Jo, iets verderop in de gang, staat op een kiertje. Ik zie haar in de hoek van de kamer zitten, in haar luie stoel voor de tv. Die staat keihard, want Jo hoort slecht. Ik ken haar nauwelijks en eigenlijk hoor ik ook nooit wat over haar. Er wordt veel gesproken over bewoners met wie we ons soms geen raad weten; als ze worstelen met zichzelf of met de mensen om hen heen. Bewoners die stiller zijn en zich wel lijken te redden, krijgen niet altijd de aandacht die ze verdienen. Ik klop op haar deur…
Jo merkt me pas op als ik al een paar stappen verder haar kamer in ben gelopen. De kamer is met zorg ingericht met meubels die ze waarschijnlijk al veertig jaar heeft. Ik zie voor me hoe de meubels thuis precies zo stonden en hoe haar zussen dat hier proberen te bewaren.
Jo eet op haar kamer, doet niet mee aan activiteiten en is erg op zichzelf. ‘Altijd al’, vertelde haar jongste zus. ‘Zij zorgde vroeger voor ons “de kleintjes”, nu zorgen wij voor haar; is ’t onze beurt.’
‘Soms ben ik er wel en soms ben ik er niet’, verzucht ze
De herinneringen aan die tijd blijken bij Jo langzaam te vervagen. Net als de foto’s in ‘t houten kistje op tafel, die vertellen over die tijd. Veel weet ze er niet meer van. Met lange stiltes ertussen deelt ze flarden van haar gedachten en krijg ik meer beeld bij hoe het leven haar gelopen is. Af en toe reageer ik zodat ze blijft vertellen, maar of ze mij verstaat weet ik niet.
Ze kijkt steeds naar m’n gezicht, dat haar nu meer te zeggen heeft, dan mijn stem. Ze vertelt hoe er hele happen uit haar geheugen verdwijnen, hoe bevreemdend het is als je gewoon niet meer weet hoe je vanmorgen bent opgestaan, waar je eigenlijk bent en wie die vrouw in die deuropening is die zegt: ‘dag zus!’ Wat afschuwelijk toch als je je er zo van bewust bent dat je leven je ontglipt.
‘Soms ben ik er wel en soms ben ik er niet’, verzucht ze. In de stilte die volgt probeer ik dat beeld op me te laten inwerken en te bedenken wat ik daar in Godsnaam op kan zeggen.
Troostende woorden lenen zich niet om hard te roepen…