Wat is vrijheid, en hoe vrij zijn wij eigenlijk? Een overweging bij een netelige actuele discussie.
De afgelopen tijd hebben we elkaar bestookt met begrippen als ‘vrijheid van meningsuiting’, ‘vrijheid van godsdienst’. Het vuur laaide hoog op, want het gaat hier om rechten: recht op vrije meningsuiting en godsdienstvrijheid. En rechten zijn heilig.
Zou ik de enige zijn die zich bij deze discussie ongemakkelijk voelde? En in mijn vrijheid beknot? Het nodigde mij geenszins uit me in de discussie te mengen. Maar ik had wel behoefte om me af te vragen: waar komt mijn ongemakkelijk gevoel vandaan? Wat gebeurt hier eigenlijk met het begrip ‘vrijheid’?
Samenleven met anderen legt ook beperkingen op
Omdat vrijheid werd voorgesteld als iets waar je niet aan mag komen, werd de indruk gewekt, dat vrijheid iets absoluuts is. Maar alleen al het feit dat er meerdere vrijheden zijn, die elkaar overlappen of deels concurrenten van elkaar zijn, maakt een dergelijke absoluutheid onmogelijk.
Ik mijmerde door: wat is vrijheid eigenlijk? Je zou het kunnen omschrijven als: kunnen kiezen en beslissen, maar evengoed ook verantwoordelijk zijn. Vrijheid hoort inderdaad wezenlijk bij mensen. Maar het is voor hen een gave en een opgave.
Is een mens wel vrij? We worden door veel dingen bepaald: biologisch, psychologisch, sociologisch; door wat we weten, denken, zien, horen, door menselijke verhoudingen, enzovoort. Maar een mens kan en moet daar tegenover wel zijn houding bepalen, een keuze maken, er op zijn eigen manier mee omgaan. De mens is een mengsel van vrijheid en bepaald-zijn.
Om het nog wat ingewikkelder te maken: alle mensen zijn op die manier ‘vrij’. Samenleven met anderen legt ook beperkingen op. De andere mens beperkt mij, maar maakt het ook mogelijk mezelf te worden, in dialoog en communicatie. Menselijke vrijheid stelt je ook voortdurend voor de vraag: Hoe ga ik daarmee om? Hoe eigen en zelfstandig ben ik, kan ik, mag ik, moet ik zijn?
We moeten ons eerst afvragen: wat maakt me onvrij?
Echt vrij zijn we dus nooit helemaal, ook al zou ik dat willen en handel ik alsof ik dat wel ben. Daarom lijkt mij innerlijke vrijheid zo belangrijk te zijn. Ik zou die vrijheid willen omschrijven als: vrij zijn van jezelf. Je hebt geen zelfverdediging meer nodig, er is geen kramp meer of krampachtig vasthouden, geen angst, geen verkeerde afhankelijkheid of behoefte. Vrijheid begint met vrij-zijn van veel wat ons in zijn greep houdt. Pas dan ben je ook vrij voor….
Voordat we op de barricade gaan om onze vrijheid te verdedigen, zouden we ons de vraag moeten stellen: maar wat maakt me onvrij? Dit klinkt als een relativering van de vrijheid en zo is het ook bedoeld. Hoe zou de discussie over vrije meningsuiting en godsdienstvrijheid eruit zien, als die relativering ook een woordje mee zou spreken? Zouden we dan niet anders met elkaars vrijheid omgaan?