Ze zeggen dat wij de helden van de zorg zijn. Na vandaag weet ik ’t niet meer zo zeker…
De zon breekt net door als ik door de moestuin loop die centraal tussen de vier verpleeghuiswoningen ligt. De aardbeien zijn nu zo’n beetje allemaal geplukt. Rabarber is kennelijk minder in trek. Vlak voor de deur staat iemand, diep voorovergebogen – niet arboproof – onkruid tussen de tegels uit te krabben. Onwillekeurig schiet het bij mij in m’n hamstrings.
Als ik dichterbij kom, zie ik dat het mevrouw Derks is. In maart is ze hier komen wonen en verruilde ze haar ouderlijk huis voor een kamer bij ons. ‘Een nieuw avontuur’, noemt ze het. ‘Wat moet, dat moet.’ Ze mist haar eigen huis, maar geniet van het gezelschap om haar heen.
Ik heb haar nog nooit chagrijnig gezien of horen mopperen.
Het was al een tijd stil in huis; haar man overleed twintig jaar geleden. Hoewel ze inmiddels 88 is, zit ze geen minuut van de dag stil. Ze pelt mandarijntjes voor medebewoners en personeel, geeft planten water, binnen en buiten, brengt broodkorstjes naar de kippen en belt dagelijks met de kinderen en haar zeven zussen. Waar sommigen met het verkeerde been uit bed stappen, heeft zij alleen twee goede. Ik heb haar nog nooit chagrijnig gezien of horen mopperen. Ze is altijd vrolijk, zeggen ook haar kinderen. Wanneer de verzorgenden haar kapsel per ongeluk compleet ‘verwoesten’ – over krulspelden leren ze je niets op de opleiding – kijkt ze lachend in de spiegel en slaat ze haar hand voor haar mond. ‘Ik ben jullie proefkonijntje!’, giert ze uit. Na elke tegenslag in haar leven, lijkt ze te kijken door een omgekeerde zonnebril; niet een die het licht buitensluit, maar die het licht zoekt. Als ik naar het onkruid tussen de tegels kijk, zie ik zere knieën en veel werk en zij voedsel voor de kippen.
Lees ook: “Zelden of nooit heb ik de ervaring dat er niets gegeven wordt” Marc Desmet SJ over zijn gebedslevenToen de kippen vorige week allemaal geslacht moesten worden omdat ze ziek waren, dacht ik dat mevrouw Derks daardoor toch behoorlijk van de kaart zou zijn. Ze zorgt sinds de dag dat ze hier kwam wonen voor die beestjes en ze voelen als ‘haar kippen’. Ze ging zich aan hen hechten toen ze corona kreeg en in quarantaine op haar kamer moest blijven. ‘Ach, dan heb ik dat ook maar weer meegemaakt’, zei ze dan als ik haar van achter het raam bezocht. Nu ze zo met het onkruid bezig is, vraag ik me af of ze misschien vergeten is dat het kippenhok leeg staat. Ze komt overeind en zegt met een stralende lach; ‘ow, maar er komen wel weer nieuwe! En dan heb ik alvast lekker wat te eten voor ze!’
Als ik hem de bril van mevrouw Derks toch eens kon opzetten
Het verschil met meneer Braakhuis, die ik daarna bezoek, is groot. Dag en nacht. Als ik in de deuropening verschijn, staart hij troosteloos naar het modelscheepje op zijn dressoir, dat hij volgens mij niet eens meer echt ziet staan. Even later vertelt hij me, bijna fluisterend: ‘Ik heb 32 jaar bij de marine gezeten en heb de hele wereld gezien. Nooit ben ik één moment bang geweest in m’n leven. Nu ik hier woon en Alzheimer heb, ben ik voor het eerst in mijn leven bang. Zo bang als een kind… voor hoe het verder zal gaan. Dat ik altijd hulp nodig zal hebben. Meer en meer.’ Zijn dagen worden steeds donkerder. Als ik hem de bril van mevrouw Derks toch eens kon opzetten, samen op zoek naar waar nog licht schijnt.
Ik ben geen held, omdat ik in de zorg werk. Mevrouw Derks is een held, omdat ze geniet van wat er nog allemaal is. Omdat ze een eindeloze veerkracht heeft, die zelfs anderen op de been houdt. En meneer Braakhuis is een held. Je moet héél dapper zijn om het aan te durven voor je te laten zorgen, onzekerheid uit te houden. Het leven leven zoals het zich aandient, dat vergt moed. Zijn zij misschien de helden in de zorg?