Maar dicht bij Jezus ben je veilig, toch? Nou, denkt Annemarie, te dichtbij is ook niet goed. Dan raak je zomaar iets wezenlijks kwijt.
Een meditatie over Matteüs 20, 20-27:
Wie durft het nog voor de moeder van Jakobus en Johannes op te nemen? Zo gek is het toch niet, een moeder die voor haar jongens pleit? Welke ouder wil niet het beste voor zijn kind? Zij doet het niet eens buiten haar zonen om. Sterker nog: die vinden het ook wel een mooi idee.
Toch wacht hen spot en afkeuring. De leerlingen zijn woedend. Dat is op zich wel te begrijpen. Maar zijn ze kwaad omdat ze vriendjespolitiek afwijzen of omdat ze zelf niet op het idee zijn gekomen?
Van deze moeder mag gezegd worden dat zij een groot geloof heeft. Ze geeft er blijk van een rotsvast vertrouwen in Jezus te hebben. Bij Hem weet ze haar kinderen veilig en geborgen. Dat vinden wij toch ook? Bij Jezus moeten we zijn, zo dicht mogelijk. Klopt! Of toch ook weer niet helemaal?
Zou het kunnen dat het geloof van deze moeder misschien te groot is? Dat haar grote geloof haar wat overmoedig en vrijpostig maakt? Dat ze aan haar grote geloof en positie rechten meent te kunnen ontlenen? Voor je het weet, vergroot een groot geloof ook je ego en dan is er verder nauwelijks ruimte meer. Dan schiet je je doel zomaar voorbij.
“Een klein geloof kan soms meer leven en waarheid in zich dragen dan een groot geloof”
Met een klein geloof, zo klein als een mosterdzaadje bijvoorbeeld, ja, dan is er nog van alles mogelijk. Dan is er nog de ontvankelijkheid voor groei, voor omvorming. Daar krijgt God nog alle ruimte. Anders gezegd door de Tsjechische priester en filosoof Tomás Halik: “Een klein geloof kan soms meer leven en waarheid in zich dragen dan een groot geloof”. *
Halik bedoelt met groot geloof een oppervlakkige zekerheid, een kant en klaar pakketje, waar geen groei en beweging meer in zit. Daardoor verliest het zijn diepte en is het geheim niet meer zichtbaar. Wat overblijft is een geloof dat comfort en houvast biedt met het idee: bij Jezus ben je veilig.
Toch blijkt dat, als het gaat om deze comfort en veiligheid, we juist niet bij Jezus moeten zijn. Als jonge twintiger ging ik voor een jaar naar Taizé. Vooraf hoopte ik op een kamertje met uitzicht op de Bourgondische heuvels en zag mezelf mijmerend, lezend, biddend en vrome gedachten schrijvend.
Helaas, al na drie weken werd ik naar Keulen gestuurd om te helpen met het organiseren van een internationale ontmoeting. Morrend ging ik. Dit was dus precies wat ik niet wilde: drukte, stress, lawaai, verantwoordelijkheden, samenwerken met mensen die mij irriteerden… God, wat was dat zwaar. Maar ook: God, wat was dat een leerzame tijd. Een belangrijke, vormende fase in mijn leven.
Op weg gaan, al voelen we ons belaagd en hebben we geen zin.
Die moeder van Jakobus en Johannes en ik hadden kunnen weten dat we bij Jezus niet voor comfort en veiligheid moeten zijn. Hem navolgen vraagt precies het tegenovergestelde. Het betekent: uit je comfortzone treden, in beweging komen, vaak tegen de stroom in. Op weg gaan, al voelen we ons belaagd en hebben we geen zin.
Ons geloof is een geloof van paradoxen, een van deze wereld omgekeerd. Van dienaar te moeten zijn om de eerste te worden. Beseffen we wel wat het betekent als we Jezus willen navolgen? Wat we beamen als we belijden dat onze kracht in onze zwakheid ligt?
Uiteindelijk hebben Jakobus en Johannes uit dezelfde beker gedronken als Jezus. Ze hebben vanwege hun overtuiging diep geleden; de één is gemarteld, de ander een gewelddadige dood gestorven. Beiden zijn heilig verklaard. Hun moeder niet. Haar naam wordt niet eens genoemd. Toch stel ik voor haar niet te zwaar te oordelen. Misschien staat ze met haar groot geloof wel dichter bij ons dan wij vermoeden.
*) Uit: Tomas Halik, ‘De nacht van de biechtvader’. Boekencentrum.