Ben je liever weldoorvoed maar geketend, of hongerig maar vrij? Een overweging van André Cnockaert.
Waren we maar gestorven in Egypte,
waar we bij de vleespotten zaten
en volop te eten hadden!
(Exodus 16, 12)
Het verhaal over het bevrijde Israël dat nostalgisch terugblikt op de tijd van zijn slavernij, heeft me altijd geïntrigeerd. Het doet me denken aan de fabel van de Franse dichter La Fontaine, over de wolf en de hond. De wolf, graatmager. De buldog goed gevoed. De wolf is wel een beetje jaloers. Maar als hij rond de hals van de dikke buldog, de sporen van de leiband in de gaten krijgt, dan zet hij het op een lopen. En, zegt La Fontaine, hij loopt nog altijd. Ik vroeg regelmatig aan mijn studenten wat ze zouden kiezen, buldog of wolf te zijn. Het was een minderheid die ervoor koos wolf te zijn.
Vrij en nergens aan gebonden, liep Franciscus zingend in de winterkou
Israël heeft zijn geschiedenis beleefd als een weggetrokken worden uit de zekerheid van een gevestigd bestaan dat aan banden legt, om op weg te gaan naar een toekomst die slechts belofte is maar die bevrijdt uit slaafse geborgenheid. Er is geen weg terug, ook al loopt de weg naar de toekomst door woeste gebieden. Maar het volk moest weg uit Egypte zoals Abraham weg moest uit Ur en het huis van zijn vader (Gn. 12). Wie omkijkt versteent, zoals de vrouw van Lot (Gn. 19:16). Of wordt afgewezen, zoals Elisa door Elias wordt afgesnauwd omdat hij eerst van vader en moeder wil afscheid nemen (1 Ko. 19:20).
In het evangelie neemt Jezus die sterke beelden over: “Wie de hand aan de ploeg slaat en omkijkt deugt niet voor het koninkrijk van God.” (Lc. 9:62) Of, zoals hij het voorstelt aan de rijke man die stevig verankerd is in het trouw beleven van de wet en dus in zijn eigen gerechtigheid: “Ga en verkoop alles wat je hebt, en kom dan met mij mee.” (Mc. 10:13-29)
Duizend jaar later, op het voorplein van de dom van Assisi, realiseert Franciscus wat de rijke man uit het evangelie niet kon omdat hij te veel gebonden was aan wat hij bezat. Eén van zijn biografen zegt het heel mooi:
Naakt en van alles ontdaan, liep hij naar buiten. Hij had geen geld, geen ouders meer. Ogenschijnlijk zonder hoop of toekomst in deze wereld. Maar vrij en nergens aan gebonden, liep hij zingend verder in de winterkou.
Nog eens een kleine duizend jaar later schrijft Dag Hammarskjöld, secretaris-generaal van de Verenigde Naties (1953-1961) en man van diep innerlijk leven:
Vrij zijn! Alles kunnen achterlaten – zonder omzien – ‘ja’ kunnen zeggen.
Ignatius van Loyola geeft geestelijke oefeningen om iemand vrij te maken van ‘ongeordende gehechtheden’. Trekt hij ons niet mee op die risicoweg van het gegrepen zijn door drang naar God? Aan “degene die de oefeningen doet” vraagt hij een opdracht uit te spreken “van groter waarde en gewicht”, ook al gaat die in tegen mijn natuurlijk menselijke neigingen:
Heer, ik wil met u mee waar het mij ook brengen mag in vreugde en verdriet, in pijn als in geluk…
In het exodusverhaal hoort God “het gemor van (zijn) volk ”. Gemor van onze menselijke gehechtheden. Gemor dat om voedsel vroeg. God bracht zijn volk niet terug naar de vleespotten van Egypte. Hij gaf zijn eigen eten. In Jezus geeft hij zichzelf te eten. Hij voedt ons met zichzelf op de lange en soms bange weg, Hem tegemoet.