Soms worden we overvallen door een onbestemd gevoel: is dit alles? Die onrust, wist Abram, heeft met de levende God te maken. Een meditatie bij een oeroud verhaal.
Er moet toch meer zijn in het leven!
Soms kan deze gedachte een mens overvallen, plots, bijna levensgroot, of zich stilaan laten voelen als een vervelend stekend kiezelsteentje in een wandelschoen. Is het dat nu? Veel van datgene waarnaar men verlangd heeft en waarvoor men zich ingezet heeft, is bereikt: een gezin, een huis, een carrière, een hobby, een sociaal leven, een kennissen- en vriendenkring. Het is een goed leven, gekend en vertrouwd, met zijn vaste en veilige patronen. Om heel dankbaar voor te zijn. En men is ook dankbaar.
En toch! Is het dat nu? Voor de rest van mijn leven? Ervaring van beperktheid, kleinheid, gewoonte, een gevoel soms van een ietwat lege letterlijke oppervlakkigheid, van geleefd te worden in plaats van te leven.
Een zekere onrust steekt dan de kop op. Het leven moet toch meer zijn dan dat. Geraakt door de mysterieuze pracht van een heldere sterrenhemel, door de ruimte en de weidsheid van de natuur, door de creativiteit van een kunstenaar, door een ontmoeting, een onverwachte ontroering, of door weet ik wat, ontwaakt een onbestemd, maar dwingend verlangen, een heimwee naar wat verder ligt, dieper is, nog onontgonnen en onbekend, nog vol belofte, een intuïtief aanvoelen van: er is meer, in mij, rondom mij.
De HEER zei tegen Abram:
‘Trek weg uit je land,
verlaat je familie, verlaat ook je naaste verwanten,
en ga naar het land dat ik je zal wijzen.
Ik zal je tot een groot volk maken,
ik zal je zegenen, ik zal je aanzien geven,
een bron van zegen zul je zijn.’
Abram ging uit Charan weg,
zoals de HEER hem had opgedragen.
Hij was toen vijfenzeventig jaar.
(Genesis 12:1-3)
Het oeroude verhaal over Abram zegt: die onrust, dat verlangen, hoe onbestemd en vaag en verward en bedrieglijk soms ook, heeft met de levende God te maken, met de God van het leven. “Trek weg uit je land, verlaat je familie…” Dit is de goddelijke uitnodiging en opdracht die Abram – in het verhaal – van God ontvangt. Het is de uitnodiging en de opdracht die nog altijd mensen in beweging zet om zich te wagen aan het diepere, het verdere, het nog onbekende, en om op zoek te gaan naar het ‘eigenlijke’, het authentieke, het wezenlijke, het goddelijke, naar wat eeuwigheidswaarde heeft, “naar het land dat Ik je zal wijzen”’. Het is het gekende, het zekere, het veilige, het ‘verzekerde’, het opgestapelde, het jarenlang meegesleurde, durven achterlaten, loslaten, en vertrouwensvol op weg gaan, stap voor stap, het nog onbekende ontginnen, en vertrouwen in de belofte van God: “Ik zal je zegenen, een bron van zegen zal je zijn…”
Daarmee begint elk geloven in de levende God. Daarom wordt Abram de vader van het geloof genoemd. “Hij was vijfenzeventig”, zegt het verhaal. Hij had heel wat los te laten en achter te laten. Zoals iedere mens die zich waagt aan dit avontuur. Zoals ieder van ons, telkens en telkens weer.