De voorzitter van een links-progressieve partij in Vlaanderen bevond zich onlangs in de weinig comfortabele situatie zich te moeten verantwoorden voor racistische uitlatingen die hij op een nachtelijk uur in dronken toestand tegenover enkele politieagenten had gedaan.
Aan de verzamelde pers probeerde hij vervolgens duidelijk te maken dat een en ander slechts grappend was gezegd, en hij lanceerde meteen ook een kanshebber voor het Vlaamse woord van 2023: het was maar zattemansklap geweest (voor de Nederlanders: dronkenmanspraat). Met andere woorden: onze politicus deed wel wat hij deed, maar eigenlijk ook niet echt, want hij had het niet gemeend.
De politieke consequenties van deze bijzondere episode zijn inmiddels duidelijk: de politicus stapte op. Ik heb daar in deze korte column niets aan toe te voegen. Maar er is wel iets anders dat mij blijft bezighouden. De strijd tegen racisme, en voor mensenrechten in het algemeen, werd met dit incident op geen enkele manier vooruit geholpen. En dat heeft veel te maken met de verdedigingsstrategie waartoe onze politicus zich genoodzaakt voelde. Een strategie waarvan de schade immers onmetelijk groter is dan deze politicus zich had kunnen voorstellen, zo vermoed ik.
Dat zit zo. De wereld bestaat wel vaker schijnbaar uit twee kampen. En hier vormde zich live voor onze ogen zo’n opdeling: zij die racistisch zijn, en zij die dat echt waar zéker niet zijn. In een dergelijke wereld is het echter zo goed als onmogelijk om te erkennen dat je tegen racisme bent, maar toch eens iets racistisch dacht of zei en dat op dat moment eigenlijk inderdaad zo bedoelde, of op een meer structurele wijze racistische vooroordelen mee in stand hield, en daar bij nader inzien spijt van hebt.
Niemand valt immers honderd procent samen met zijn idealen
Nochtans zou het heel verhelderend zijn als in het politieke en maatschappelijke debat net die menselijke realiteit meer aan bod zou komen die deze tweedeling overstijgt. Niemand valt immers honderd procent samen met de idealen waar hij of zij voor staat. Een van de redenen waarom zowel de vrijheid van gedachten als het recht op eerbiediging van privéleven zulke belangrijke rechten zijn, is net om die ruimte te beschermen tussen onze publieke persoon en de niet steeds zo coherente denkbeelden, reflexen en vooroordelen die wij mensen vaak gelijktijdig aanhouden en ontwikkelen. In het beste geval kneden we die denkbeelden, reflexen en vooroordelen in de richting van het ideaal dat we voor onszelf vooropstellen. Maar de leercurve is wel eens asymptotisch: ze bereikt dat ideaal niet altijd helemaal. Dat erkennen maakt de mens niet minder mens, noch het ideaal minder belangrijk. Wel integendeel, denk ik.
En daarom is het essentieel om dat onontkoombare, typisch menselijke spanningsveld tussen ideaal en realiteit bespreekbaar te maken. Ook, en misschien wel nét, in de politiek, waar mensen tenslotte een maatschappelijke voorbeeldrol (moeten) spelen.
Wie betrapt wordt op een ‘foute’ uitspraak, kan immers vaak niet anders dan die defensief ontkennen. Je mag ze niet gemeend hebben en daarmee aan de ‘verkeerde’ kant komen te staan. In een binaire wereld ben je racistisch of je bent het niet. Maar, voor wie het spanningsveld in zichzelf en de ander wil erkennen, is er in zo’n crisis wel degelijk een uitnodiging. Noch de overmoedige illusie dat je zelf nooit tekort kan schieten, noch het excuus dat iedereen dat wel eens doet en het ideaal er dus niet toe doet, is dan het laatste woord.
Die optie vergt enige moed en is vaak moeilijk uit te leggen
Er is een derde optie. Die waarin het ideaal niet aan belang inboet, én je zelf wel degelijk tekortgeschoten bent, maar waarin je ook vooruit kan kijken en het de volgende keer hopelijk anders zal doen. Toegegeven, die optie vergt enige moed en is vaak moeilijk uit te leggen – en nog moeilijker in one-liners. Ze vereist een wil tot authenticiteit die door de omstandigheden niet altijd wordt aangemoedigd. Maar een samenleving waarin dat spanningsveld tussen realiteit en ideaal uiteindelijk bespreekbaar is, is wel de enige waarin zowel persoonlijke als maatschappelijke vooruitgang kan plaatsvinden. De enige waarin mensenrechten, zoals het recht om niet gediscrimineerd te worden op basis van bijvoorbeeld afkomst of etniciteit, uiteindelijk echt gerealiseerd kunnen worden.
En zo zijn we terug bij onze politicus of, liever, de wereld waarin hij moest benadrukken niet werkelijk gedaan te hebben wat hij eigenlijk wel had gedaan, omdat hij in essentie niet mocht zijn wat mensen nu zouden kunnen denken dat hij is.
Het is enkel door de erkenning van onszelf en elkaar als mensen die altijd aan idealen tekortschieten, dat we als individu en als samenleving die idealen echt serieus kunnen nemen. En zo echte vooruitgang kunnen boeken. Die oefening vergt echter een genuanceerd mensbeeld, en laat net dat in deze tijden van sociale media, maatschappelijke verruwing en politieke polarisatie niet evident zijn.
De mens die valt en weer recht wordt geholpen
Dat mensbeeld zou bij uitstek christenen niet onbekend mogen zijn. De mens die valt en weer recht wordt geholpen. Die niet gedefinieerd wordt door een fout. Die vooruit kan kijken net door terug te kijken en daarbij de eigen fout serieus neemt. Die anderen kan aanspreken, maar zonder zelf in moralisme te vervallen, in de zekere wetenschap dat hij of zij ook zelf kan, en zal, struikelen. Die zelf de eigen fout kan erkennen, maar ook met mildheid reageert op de ander die spijt betuigt.
Hierin schuilt volgens mij voor christenen niet alleen een uitgelezen opportuniteit maar ook een broodnodige input in het maatschappelijk debat. Dat hoeft immers niet enkel te bestaan uit zattemansklap en de onvermijdelijke bijhorende kater.