
Hoe kan een God die als almachtig en goed wordt voorgesteld zo veel lijden en kwaad in onze wereld toelaten? Deze vraag ligt aan de oorsprong van de eindeloze discussies over het probleem van de theodicee.
In de loop van de eeuwen werden op die vraag vele uiteenlopende antwoorden gegeven. Eén van de meest populaire wilde het lijden van de mens toeschrijven aan de schuld van de mens. Zo wilden de vrienden van Job zijn rampzalige ellende verklaren. Dat antwoord werd echter door Job en door het boek Job met klem afgewezen. Jammer dat latere generaties daar dikwijls geen oren naar gehad hebben. Ze zijn op zoek gegaan naar schuldigen en naar zondebokken. Met tragische gevolgen zoals heksenprocessen, vervolging van minderheden en dergelijke meer. Het antwoord dat het boek Job zelf voorstelt is echter evenmin bevredigend te noemen. Het evoceert een goddelijke almacht die zo overweldigend is dat het menselijk denken geen poging hoeft te doen om het mysterie van het lijden te doorgronden.
Sindsdien werden er betere antwoorden geformuleerd. Zo heeft bijvoorbeeld de Franse jezuïet Varillon betoogd dat God niet almachtig is zoals vele vraagstellers dat zouden willen begrijpen. In de evangelies en elders in de Bijbel blijkt dat zijn almacht beperkt wordt door zijn goedheid. Die God wil de mensen uitnodigen maar niet dwingen. Hij heeft de mens geschapen als iemand die zijn liefde kan beantwoorden maar, helaas, ook kan weigeren. Een groot deel van het menselijk lijden vloeit voort uit de vrije wil van de mensen. Het is geen straf van God maar iets dat de mensen zichzelf en anderen aandoen. En waarvan God hen zou willen verlossen, niet altijd met succes zoals het verhaal van Jezus van Nazareth aantoont.
Zou het kunnen dat het probleem van de onvolmaakte schepping zijn oorsprong vindt in ons denkbeeld dat de schepping voltooid is?
Maar wat met het lijden veroorzaakt door kwaadaardige virussen, door natuurrampen, door ziekte en dood? Dat dwingt ons tot dieper doordenken over het beeld dat wij ons vormen over Gods schepping. Zou het kunnen dat het probleem van de onvolmaakte schepping zijn oorsprong vindt in ons denkbeeld dat de schepping voltooid is? En dat wij bijgevolg zouden willen instemmen met de idee, zoals in het boek Genesis, dat de schepping goed is en zelfs zeer goed. Op de zevende dag zou God zich dan mogen veroorloven rust te nemen. Hoe anders wordt het beeld van de schepping als wij aannemen dat zij nog niet voltooid en nog in wording is en dat wij geroepen zijn om die wording “mee te maken”, als getuigen en als medewerkers. Dan zou het begrijpelijk worden dat er in die schepping nog tekorten zijn, tekorten die nog overwonnen moeten worden. Dat is een soms pijnlijke maar altijd eervolle opdracht.
Te mogen deelnemen aan de schepping is een gunst die de mensen het statuut geeft van “kinderen van God”. En die hen uitnodigt om te ervaren wat “scheppen” betekent. Vergelijk het met een tocht naar de top van de Mont Blanc. Die zou men kunnen bereiken door zich daar te laten droppen door een helikopter. Maar dat maakt niet echt gelukkig. Veel beter is het klimmend over sneeuw en ijs de top te halen. Dat maakt wel gelukkig. Datzelfde kan gezegd worden van de inspanningen die de mensen zich getroosten terwijl ze zich wijden aan wat goed en mooi is. De zaligheid dient veroverd te worden om ervan te kunnen genieten.
Natuurlijk zullen onze inspanningen nooit helemaal slagen. Dikwijls weten wij niet eens in welke mate ze slagen. Daarom moeten we deelnemen aan Gods scheppende werkzaamheid in een geest van geloof. Wij zijn de bouwers van de tempel niet, dat weten wij. Wij zijn de dragers van de stenen, dat geloven wij. Dat inzicht helpt ons om zin te geven aan het lijden en het verdriet dat op deze aarde niet te ontlopen is. Dan beseffen wij dat scheppen altijd een overwinning is op de chaos, op het kwaad, op het niets. Dat mogen wij, dat kunnen wij niet helemaal vergeten. Toonde de verrezen Jezus niet de littekens van zijn wonden aan zijn leerlingen?