Met plezier godsdienst doceren aan vijftienjarigen met grote monden en kleine hartjes, hoe doe je dat? Door in hen te geloven, zegt leerkracht Annelies Bollaert.
‘Hoe gaat het met je?’ De eerste vraag die ik stel aan elke leerling. Iedere les opnieuw. De antwoorden variëren van ‘ja, ça va’ (op een veel te vroege maandagochtend) tot een ‘supergoed’ (als er een nieuwe liefde is, of het bijna weekend is). Het is een bewuste vraag in de eerste vijf minuten. Daarin kan ik meteen inschatten hoe het loopt in de klas en heb ik met elke leerling even een persoonlijk contact.
Ze zijn op dat moment geen leerling meer, maar mens. En die basis heb ik nodig om met hen samen op weg te gaan in de godsdienstles. Mijn godsdienstlessen in het bso-onderwijs (vergelijkbaar met het Nederlandse vmbo) draaien voornamelijk om het ‘mens-zijn’ en misschien nog juister ‘mens-worden’. Ik geef les aan jongeren die zich voorbereiden op een job als vakman: lasser, schrijnwerker of schilder.
Het verhaal van Jezus en alle christenen krijgt voor hen pas waarde wanneer het geen oud verhaal blijft, maar wanneer ze merken dat de boodschap vandaag ook voor hen iets te zeggen kan hebben.
Mijn godsdienstlessen in het bso-onderwijs draaien voornamelijk om het ‘mens-zijn’ en misschien nog juister ‘mens-worden’.
Als ik bij mijn leerlingen de klas binnenstap, zwaaiend met de Bijbel, heeft dat weinig zin. Ik probeer hen te laten zien dat het evangelie ook een boodschap met zich meedraagt in onze context. Zo krijgt het verhaal van de barmhartige Samaritaan meer betekenis wanneer we onze stoere kerels een dag laten meedraaien in een rusthuis, dan wanneer ik probeer hen de betekenis uit te leggen. De basiskennis om dit te kunnen ontbreekt immers: zo las ik gisteren op een toets dat het heilige boek van de joden ‘Hamas’ heet…
Vaak moet ik door een muur heen breken, maar als ik mijn leerlingen zo ver krijg dat ze mee willen stappen in het verhaal, komen er wondermooie dingen naar boven. Ik zie hen dan letterlijk op adem komen en hun verhaal een plek geven. Momenten waarop de genade van God de muren van mijn klas binnendringt. Zeldzame momenten, maar net daarom koester ik ze met heel mijn hart.
Momenten waarop de genade van God de muren van mijn klas binnendringt. Zeldzame momenten, maar net daarom koester ik ze met heel mijn hart.
Zeldzaam, omdat onze leerlingen vaak een enorme rugzak aan zorgen en verdriet meedragen. Vaak sta ik in bewondering voor het feit dat ze überhaupt in de klas zitten. Ik heb vijftienjarigen die mij ’s morgens vroeg komen vertellen dat de moeder ’s nachts verdween, niet terugkwam en ze nu eigenlijk niet weten wie voor hen moet zorgen. Of andere leerlingen die opscheppen dat ze ‘al hun boterhammen opaten tijdens de speeltijd’, terwijl er in hun boekentas enkel een zak chips zit om te eten… Leerlingen die een heel jaar dezelfde trui dragen, die wij dan wassen. Leerlingen die blij zijn op school te zijn, omdat er thuis enkel geldzorgen en drankmisbruik zijn.
Godsdienst is geen vak meer waar ze ‘tegen’ zijn, maar het is een vreemde zaak geworden, ze kennen er niets meer van. Kerst wordt in de zomer geplaatst, de advent kan door een schrikkeljaar in lengte verschillen is en Pasen is de dag waarop de driekoningen op kraambezoek komen…
Pasen is de dag waarop de driekoningen op kraambezoek komen…
Ik houd er enkel aan dat mijn leerlingen moeten weten waarom ze vakantie hebben, welke feestdag we dan vieren en wat die betekent voor christenen vandaag. Elk jaar opnieuw dezelfde les, maar we geloven dat er misschien wel iets zal blijven hangen.
Ik krijg dan ook vaak de vraag ‘waarom ze godsdienst moeten volgen. Dat heeft toch geen nut in hun verdere leven?’ Ik antwoord dan meestal dat ‘de meest leuke dingen in het leven, vaak nutteloos zijn’. Het is niet het antwoord dat ze verwachten, maar hen beginnen uitleggen dat ik er van overtuigd ben dat mijn collega’s en ik tijdens deze lessen zaadjes planten, die ze nu zelf nog niet zien, maar ooit zullen uitgroeien naar meer menselijkheid, zou niet aankomen. We laten dat over aan de Genade.
Mijn godsdienstlessen draaien voornamelijk om mijn leerlingen graag zien. Ik wil hen laten voelen dat ze gezien worden (ze zijn het immers gewoon om beschouwd te worden als de mindere mensen van onze samenleving). Maar bovenal geloof ik in hen. Dat wil ik vooral overdragen aan hen die, door allerlei omstandigheden, dat zelf niet (meer) doen. Wat zie ik ze graag: mijn gasten, met hun veel te grote monden, maar o zo kleine hartjes.