De protestantse theoloog Marion Muller-Colard verliest haar geloof aan het bed van haar doodzieke baby. In het prachtige essay De andere God denkt ze na over het lijden in de wereld en doet ze verslag van de ontdekking van die ‘andere God’.
De afgrond waarin Marion Muller-Colard op een zomer staart, is angstaanjagend. Dat zou je op het eerste gezicht niet verwachten. Haar paar maanden oude zoon is namelijk weer thuis na een levensbedreigende ziekte. Weken had ze doorgebracht aan zijn ziekenhuisledikant. In het gezwollen, blauwe gezicht kon ze niet de jongen herkennen naar wie al haar liefde uitging. Een luchtweginfectie verstopte zijn longen, hij dreigde te stikken.
Wonder boven wonder heeft hij het gehaald. Toch schrijft ze: ‘In de zomer van de verrijzenis van mijn zoon, ontglipte me alles en greep de Klacht me bij de keel.’ Haar klacht: Als dit kind gisteren zomaar kon sterven, dan kan hij dat morgen ook. Eerder onbewust dan bewust heeft Muller-Colard altijd geloofd dat God haar zou beschermen. Nu concludeert ze: er is geen God die ons beschermt, ‘bescherming is bijgeloof’. Dat maakt haar angstig, machteloos, radeloos en wanhopig.
Maar als de eerste klap is verwerkt, komt een mooie zoektocht op gang, waarvan we de weerslag vinden in De andere God. Als God geen beschermer is, wat is hij dat wel? En hoe ga ik om met de dreigingen die het leven als vuurpijlen op mij afschiet? Om antwoorden te krijgen, wendt ze zich tot Job. Die blijkt sowieso al jaren een trouwe vriend. In haar werk als ziekenhuispastor deed ze vele malen dankbaar beroep op hem. Gezeten tegenover patiënten had ze gemerkt dat ‘machteloosheid geen enkele vorm van troost verdraagt’. Maar dat het geklaag in het boek Job lijdende mensen tot steun is. ‘Hoe raar het ook lijkt, soms is het gif ook het tegengif.’
Eerder onbewust dan bewust heeft Muller-Colard altijd geloofd dat God haar wél zou beschermen.
En nu is zij het zelf die met Job op zijn mesthoop klimt om haar gal te spuwen, met onder haar arm ietwat ongemakkelijk het levenloze omhulsel van de God van haar jeugd. Ook Job moet radeloos en in verwarring zijn geweest. Waarom treft dit onheil mij? Hij verloor zeven zonen, drie dochters, zevenduizend stuks kleinvee, drieduizend kamelen, etcetera. Had hij niet altijd offers gebracht, was hij niet een goed en rechtschapen mens geweest? Hoezo straft God hem? Maar als Muller-Colard een ding heeft geleerd is het wel: ‘Lijden is niet onrechtvaardig, want dan zou er ook zoiets als rechtvaardig lijden moeten bestaan.’
Met andere woorden: er is geen goddelijke instantie die bijhoudt wat wij allemaal goed en fout doen. Er is geen poortwachter die het kwaad tegenhoudt of doorlaat. Noem het geloof van Job en zijn vrienden archaïsch, toch hebben wij volgens Muller-Colard allemaal soortgelijke contracten gesloten met het leven. Geloofsdogma’s waaraan wij houvast ontlenen. Bastions waarbinnen het veilig is. ‘Ik ben de fanatieke verdedigster van de gevestigde orde die stelt dat kinderen niet mogen sterven voor hun ouders’, luidt dat van Muller-Colard. Onzin. Een ziekbed was voldoende die ballon te doen knappen. En zo heb ik ‘veel contracten gezien die door de ziekte ongedaan waren gemaakt’, zegt de ziekenhuispastor ‘De kleine mythologieën die ons leven schragen.’
Als God zo door mijn vingers glipt, wat is mijn geloof dan nog?
Muller-Colard fileert in haar essay ons bijgeloof. En wel zo dat wij haar angst voelen als zij de ooit zo veilige grond onvruchtbaar verklaart, want die is ook de onze. Tijdens het lezen kan het gevoel je bekruipen: bestaat ook mijn geloof voor een groot deel uit luchtkastelen? In dat opzicht schudt haar essay je soms flink door elkaar. Uiteindelijk is dat alleen maar prettig. God God laten zijn is een (bij tijden beangstigend) proces dat ons leven lang zal doorgaan, maar daarom niet minder noodzakelijk.
De ‘andere God’, uit de titel van het essay, omvat God niet in zijn geheel, daarvan is zij zich bewust. Richting het einde van haar essay probeert Muller-Colard duidelijk te maken welke God ze in haar ‘volwassen geworden geloof’ gevonden heeft. Vanaf dat moment boeten haar redeneringen aan helderheid en beweeglijkheid in. Ze schrijft meer op de tast. Dat is niet verwonderlijk. Probeer maar eens een God op papier te krijgen als je zelf concludeert dat je er elke dag ‘meer van bewust wordt hoe weinig kennis ik bezit van die God in wie ik geloof.’
God God laten zijn is een (soms zeer beangstigend) proces dat ons leven lang zal doorgaan.
Muller-Collard heeft een prachtig essay geschreven. Terecht won ze er in Frankrijk de prijzen Écritures & Spiritualités en Spiritualités d’aujourd’hui mee. Ze slaagt erin ons mee op reis te nemen in haar zoektocht van een betekenisloos geworden geloof, naar een geloof dat kan standhouden en dat meer recht doet aan wie God is. Het is prettig dat zij niet in de ‘val’ loopt die een kinderlijk geloof makkelijk kan worden: ik heb altijd geloofd in een sprookje, nu ik oud ben weet ik dat God niet bestaat. Nee, zij heeft de moed om (met Job) tegenover die andere, nieuwe, enigszins onkenbare, God te gaan staan en te ervaren dat iedere nieuwe dag daardoor kan openbreken, in plaats van dat de dreiging hem dichtslaat.