Limarley Kingsale geeft levensbeschouwing in de bovenbouw van het Stanislascollege. Langs godsdienst en levensbeschouwing probeert hij de leerlingen te laten nadenken over hun eigen positie in het leven.
“Hebben we in de bovenbouw ook nog levensbeschouwing, meneer?”, vraagt een leerling mij verbaasd. “Jazeker”, antwoord ik enthousiast. “Is dit dan een examenvak?”, vraagt een andere leerling vervreemd en nog meer verbaasd dan zijn klasgenoot. “Hmm nee, niet echt.” Ik leg uit dat ze het vak afsluiten met een grote opdracht en dat het zo deel uitmaakt van een gezamenlijk eindcijfer met andere vakken voor hun schoolexamen. “Bovendien”, besluit ik betweterig, “beschouw je het leven zo lang je leeft. Dit is dus echt een levensvak.”
In de onderbouw zijn leerlingen bezig met basale kennis over wat levensbeschouwing is en welke levensbeschouwingen er zoal zijn. Ze behandelen de grote godsdiensten: jodendom, christendom, islam, hindoeïsme en boeddhisme. Eenmaal in de bovenbouw komen filosofen aan bod. De denkers van weleer hebben invloed op ons denken van nu en dát denken bepaald hoe we omgaan met elkaar en met de wereld. Pittige vragen worden behandeld. Zijn we écht alleen maar een product van evolutie? Wat zegt dat over ons gevoel van waardigheid? Heeft het dan wel zin om ons te verwonderen over de schepping, de geboorte van een kind, de schoonheid van muziek of de liefde?
Pittige vragen worden behandeld. Zijn we écht alleen maar een product van evolutie?
Ik merk dat leerlingen veel waarde hechten aan technische, zakelijke, natuurwetenschappelijke feiten. Dat is niet verwonderlijk, ook de wereld om hen heen hecht hier grote waarde aan. We hebben veel te danken aan de ontdekkingen van de natuurwetenschap. Maar is dit onze enige bron van kennen en betekenisgeving?
In een les legde ik het verschil uit tussen de zakelijke taal van de feiten en de beeldende taal van de verwondering. De leerlingen keken me verveeld aan. “Meneer, waarom moeten we dit weten, waar is dit goed voor?” Ik vroeg hen naar hun favoriete muzieknummer. Ze raakten meteen enthousiast en noemden een veelvoud aan artiesten. Als huiswerk gaf ik op: neem de volgende les je favoriete songtekst mee om klassikaal te analyseren.
Enthousiast vertelden ze de volgende les over het leven van de artiest, de betekenis van de tekst en de betekenis van de tekst voor henzelf. “Begrijpen jullie nú de plaats die beeldende taal heeft in jullie leven?” De klas werd stil.
Als huiswerk gaf ik op: neem de volgende les je favoriete songtekst mee om klassikaal te analyseren.
Ik ging door met de lesstof. Religieuze teksten kun je niet altijd letterlijk nemen, maar dat maakt die teksten niet minder betekenisvol. Ze gaan over de beleving van mensen en zelfs over de ervaring van God door mensen. Dát maakt die teksten duizenden jaren later zo speciaal. Ze worden door miljarden mensen ervaren als leidraad voor een geïnspireerd leven.
De leerlingen begonnen het te begrijpen. “Dus het weerbericht is zakelijk en feitelijk en belangrijk, zodat ik weet of ik extra aardig moet zijn tegen mijn ouders zodat ze mij naar school brengen als het regent. En een liedtekst of een Bijbeltekst is beeldend en gaat over de diepere beleving van mijzelf ofzo?” Ik knikte instemmend.
De bedoeling is dat leerlingen inzicht krijgen in het denken van anderen, zodat hun eigen denken over de wereld geprikkeld wordt. Veel leerlingen hebben vooroordelen over de kerk en haar leer. Gelovigen zouden allerlei dingen moeten doen, zonder daar zelf over na te denken.
Maar hoe kritisch zijn ze zelf? Informatie over religie wordt niet meer uitsluitend verstrekt door kerken, geloofsgemeenschappen, ouders en vrienden. Het internet biedt vele ‘antwoorden’ op gelovige thema’s. Dat maakt het levensbeschouwing uitdagend. Ik probeer mijn leerlingen kritisch te laten denken over de informatie die van buiten en binnen de schoolbanken op hen afkomt.
“Zie je wel meneer, geloof is gewoon onzin”, zeggen ze. Ik verras hen door te stellen dat ze gelijk hebben.
Wanneer de godsdienstcritici aan bod komen (Marx, Nietzsche en Freud), laat ik de leerlingen dan ook eerst zelf worstelen met hun teksten. “Zie je wel meneer, geloof is gewoon onzin”, zeggen ze. Ik verras hen door te stellen dat ze gelijk hebben. Wanneer een geloofsovertuiging een vlucht voor de realiteit van armoede en onmacht is en slechts een passief hopen op een onzichtbaar wezen dat ooit een einde maakt aan de eigen ellende, dan wordt God een soort Sinterklaas. “Wie zoet is, krijgt ooit lekkers.”
Het beschouwen van het leven is denken en spreken over de wonderlijke dingen daarin; de dingen die ons raken. Deze nodigen ons uit om te handelen. Wie over de waardigheid van mensen spreekt, moet op zijn minst nadenken en spreken over hen die oneerlijke kansen hebben. Wie over de schoonheid van muziek of kunst spreekt, beseft dat de mens gaven gekregen heeft om de ander dieper te raken dan het weerbericht doet. En wie besef heeft van de eindigheid van het leven, wordt gedwongen na te denken over de dingen die er nu toe doen.
Maar wat er nu toe doet, is vaag. Daarover kan ik geen antwoord geven. Het is de leerling die daar een antwoord op moet leren geven. De docent levensbeschouwing is wat dit betreft een zaaier en moet erop vertrouwen dat God de groei geeft. Wat zal de leerling onthouden, meenemen en aan het hart dragen? God zal het weten.