Stanislas Kostka kwam uit een goede Poolse familie. Wat deed hij dan in bedelaarskleding, op weg naar Wenen? Een diep verlangen dreef hem alsmaar voort.
Stanislas was nog geen achttien toen hij op een vroege zondagmorgen de stad Wenen ontvluchtte om in Augsburg pater Petrus Canisius te ontmoeten. Zo’n 500 kilometer lopen. Hij deed er ongeveer veertien dagen over. Verkleed als bedelaar om niet herkend te worden en ook wel een beetje om Jezus na te volgen. Dat was nog het ergste geweest voor zijn vader in Polen, toen hem dit later ter ore kwam. Dat zijn bloedeigen zoon de adel van de familie Kostka te schande had gemaakt door als bedelaar langs de Europese wegen te schooieren.
Wat was eraan voorafgegaan? Drie jaar eerder was Stanislas vanuit Polen naar het zojuist door Petrus Canisius gestichte jezuïetencollege in Wenen gestuurd. In gezelschap van zijn iets oudere broer Paul, hun persoonlijke leermeester en nog een groep rijkeluiszoontjes. Allen met hun persoonlijke bedienden. Ze zouden een gedegen katholieke opleiding krijgen. Belangrijk in een tijd dat de Reformatie overal in Europa steeds meer terrein won.
Hier was het bezield
Aanvankelijk woonden ze in bij de paters. Daar was Stanislas onder de indruk geraakt van de manier van doen van de jezuïeten: de sfeer van hartelijkheid en opgewektheid die er heerste; hun zwier en de hoffelijke elegantie. En zo anders dan thuis, waar men probeerde de adel van tweehonderd jaar geleden na te bootsen met ingestudeerde maniertjes en buigingen, met regels, gewoontes en protocollen. Hier was het bezield. Niet alleen in de manier waarop ze hun gebeden deden, maar ook in hun onderlinge omgang, de manier waarop ze leerlingen en de leerstof behandelden in de klassen.
Dat wilde Stanislas ook. Na een half jaar werd een gedeelte van de schoolgebouwen opgeëist door de keizer. De leerlingen konden er niet langer blijven. Paul vond een logement voor de hele Poolse groep. Ze moesten er wel rekening mee houden dat de huisbaas protestant was. Stanislas zette ook daar de levenswijze voort die hij van de paters had afgekeken. Dat bracht hem herhaaldelijk in botsing met Paul en de andere jongens. Paul organiseerde danslessen, hem uitdrukkelijk door zijn vader opgedragen. Stanislas deed er met grote tegenzin aan mee. Maar voor de rest probeerde hij zich zoveel mogelijk aan het gezelligheidsleven van de groep te onttrekken. Ze begonnen hem te pesten: ‘Jezuïetje!’ Stanislas beantwoordde dat door Pauls laarzen te poetsen: oefening in nederigheid. Tot woede van Paul: dat hoorde niet voor iemand van adel, daar is het personeel voor.
Rond Kerstmis van het laatste jaar werd hij ernstig ziek. Opgegeven door de dokters. Uit angst voor de protestantse huisbaas durfde Paul geen priester te roepen voor de laatste sacramenten. Hun leermeester waakte bij hem. Later zou hij vertellen dat Stanislas in ijlkoorts riep dat hij moest knielen, want Sint Barbara kwam hem vanuit de hemel de communie brengen. En daar was de Heilige Maagd zelf met het Kindje Jezus. Ze legde het in zijn armen. Zo voelt het om Jezus bij je te hebben. De volgende morgen was Stanislas beter. De dokters stonden voor een raadsel. Dit alles had Stanislas nog meer bevestigd om jezuïet te worden.
Hij legde zijn verlangen voor aan de rector van het college. Deze antwoordde dat hij welkom was, maar wel de toestemming van zijn vader nodig had. Stanislas besefte: die zou zijn vader nooit geven. ‘Maar we willen je vader niet tegen ons krijgen; hij zou schade kunnen doen aan de juist geopende jezuïetenhuizen in Polen.’ Het was pater rector zelf geweest die die huizen had gesticht.
Toen arriveerde de nieuwe biechtvader van de keizerin aan het hof, kardinaal Commendone. Stanislas kende hem nog van zijn Poolse tijd, toen hij wel eens op het ouderlijk kasteel kwam.
Stanislas liet zich bij een kleermaker een bedelaarsplunje aanmeten ‘voor carnaval’
Deze adviseerde hem naar pater Canisius te gaan. Die zou raad weten. Commendone gaf een aanbevelingsbrief mee. Stanislas liet zich bij een kleermaker een bedelaarsplunje aanmeten ‘voor carnaval’. Meteen nadat de lessen beëindigd waren, ontvluchtte Stanislas de stad Wenen.
Onderweg naar Augsburg lagen op vele plaatsen de kerken er als ruïnes bij ten gevolge van de recente invallen van de mohammedaanse Turken. Waar ze nog in gebruik waren, bleken ze vaak te zijn overgenomen door reformatorische dominees, meestal voormalige priesters. En te midden van dit alles was hijzelf op de vlucht. Met maar één doel voor ogen: jezuïet worden.
Pater Canisius was niet thuis. Hij zat in Dillingen. Nog eens 50 kilometer. Pater Canisius hield Stanislas drie weken bij zich. Dat was voldoende. Hij zond hem met twee jezuïetenstudenten en een aanbevelingsbriefje naar pater generaal in Rome. Nog eens ruim duizend kilometer lopen. Maar Stanislas kwam steeds dichter bij zijn ideaal. Op 28 oktober 1567 werd hij toegelaten tot de orde. Nog geen jaar later stierf hij in de zomerse hitte van Rome: 15 augustus 1568. Zijn feestdag is 13 november.
In 1962 bestelden de paters van het Delftse Sint-Stanislascollege een Stanislasbeeld bij de bekende beeldhouwer Albert Termote. Zijn eerste ontwerp was een traditionele Stanislas: in toog en met het kindje Jezus in de armen. Zoals bijvoorbeeld te zien in een raam in de Maria-van-Jessekerk in Delft. Maar de paters hadden iets heel anders in hun hoofd. Het resultaat was het beeld dat nu in alle zes de vestigingen van het Stanislascollege te vinden is. Zo zagen zij Stanislas het liefste zagen afgebeeld.