Fred van Iersel is halfzijdig verlamd. Eind jaren tachtig genas hij in Lourdes, maar niet van zijn lichamelijke beperkingen.
Toen ik in 1988 in Lourdes kwam, was ik vervuld van vreugde en dankbaarheid om mijn genezing van epilepsie dankzij artsen. Voor mij zat hier niettemin ook een andere dimensie aan, die van de goddelijke zorg.
Ik had nog wel altijd een halfzijdige verlamming over mijn linker lichaamshelft. Zittend bij de baden nabij de grot, wachtend op mijn beurt voor een ritueel bad, genas ik echter van de behoefte aan genezing.
Het kind dat niets anders kon dan met een draadje spelen
Ik zag allemaal mensen wachten die er veel erger aan toe waren dan ik met mijn blijvende lichamelijke beperkingen. Ik zal ze nooit vergeten, de totaal mismaakt uitziende vrouw, het kind dat niets anders kon dan met een draadje spelen. Ik genas daar van mijn egocentrische, egoïstische verlangen naar genezing – laat hen voorgaan, Heer. Ik ging ervandaan met een intens besef van vervulling. Vreemd misschien: niet genezen, daardoor juist genezen.
Lourdes is een bijzondere plek. Het is een plaats waar de mens met een beperking niet de uitzondering is, maar de norm stelt. Dit jaar reed ik er rond in een scootmobiel.
Heel handig voor mijn sneller vermoeide lichaam, maar ik dacht met weemoed terug aan de brancardiers die de zieken letterlijk naar de grot droegen of reden. De zichtbaarheid van die solidaire zorg gaat deels verloren, ook in Lourdes wordt de patiënt autonoom, zelfsturend letterlijk. Zorg die gericht is op emancipatie was in mijn jeugd ondenkbaar, nu de norm.
In feite bestond er slechts privé-initiatief: caritas en diaconie
De betekenis van ziekte en handicap is voortdurend aan verandering onderhevig. In de negentiende eeuw, ten tijde van Bernadette Soubirous, was er nog geen sprake van emancipatie tot autonome patiënt, of van mensen als zorgconsument. Verzekeringen tegen ziektekosten waren er niet, of slechts voor de zeer rijken, in de vorm van lijfartsen. De kansen op ziekte en genezing waren uitermate ongelijk verdeeld. Er bestond wel een morele zorgplicht jegens zieken en armen, maar wetten die recht gaven op hulp waren er nauwelijks. In feite bestond er slechts privé-initiatief: caritas en diaconie.
In de twintigste eeuw kreeg de gezondheidszorg een steeds sterkere wetenschappelijke basis. ‘Evidence based’ behandelingen vormen er de basis van; ik heb er al in velerlei opzichten van geprofiteerd. Ook in Lourdes spreek men pas van een wonder als wetenschappelijke verklaringen volstrekt zijn uitgesloten. De toetsing vindt plaats door artsen en vindt plaats op strikt wetenschappelijke gronden. Een van de consequenties hiervan lijkt te zijn dat het gewone medische handelen als het ware radicaal geseculariseerd wordt: Gods handelen wordt als het ware gelokaliseerd, het raakt opgesloten in de uitzondering, namelijk in het ‘wonder’. Maar zou het niet kunnen zijn dat God niet concurreert met artsen en dat ook ‘gewone’, reguliere medische genezingen, een goddelijke dimensie kunnen hebben?
In de huidige cultuur van gezondheid is genezing als geschenk vrijwel ondenkbaar geworden. Toch is dat precies aan de orde bij wonderbaarlijke genezingen. Bezien vanuit de uitkomsten van het zoeken van genezing – sommigen worden genezen, de meesten niet – lijken wonderen de willekeur van God te bevestigen: Hij schenkt genezing aan wie Hij wil, hij onthoudt genezing aan wie Hij wil. Echter, we moeten niet alleen naar de ziekte en de symptomen kijken, maar naar heel de mens en zijn omgeving. Dan laten we ruimte voor het mysterie, dan erkennen we dat wij omtrent Gods motieven om al dan niet te genezen meer niet weten dan wel.
Maar dan nog: gaat het bij genezingen wel om de uitkomst? Die vraag doet zich bij reguliere geneeskunde ook voor: waarom slaat een medicijn bij de ene patiënt wel aan en bij de andere niet?
Dat brengt mij bij de vraag of het bij genezingen – wonderbaarlijke en niet-wonderbaarlijke – eigenlijk wel gaat om genezing in de zin van herstel van ziekte? Zijn genezingen werkelijk een doel in zich? Of zijn genezingen tekens, hoopgevende verwijzingen naar Gods toekomst?
Zelfs de door Jezus persoonlijk uit de dood opgewekte Lazarus is weer van ons heen gegaan
Is het niet vruchtbaarder om de wonderen, maar ook de reguliere genezingen, als tekens te zien, als verwijzingen naar Gods barmhartige, liefdevolle toekomst? Immers, ook de mensen die sinds 1858 genazen zijn inmiddels overleden, hun genezing behoedde hen niet voor de dood. Zelfs de door Jezus persoonlijk uit de dood opgewekte Lazarus is weer van ons heen gegaan.
Zelf heb ik, geboren met een lichamelijke beperking, nooit zomaar genoegen genomen met een symbolische lezing van wonderverhalen, alleen al omdat die symbolische betekenissen vaak heel plat lijken. Ik onderschrijf dat de verhalen ook een symbolische betekenis hebben, met de nadruk op ook. Maar toch, mensen zijn ‘heel de mens’: ziel en lichaam, geest en lichaam. Het christendom is geen neoplatonisme voor het volk, met een aanbod voor een eeuwige ziel zonder lichaam; het belijdt daarentegen juist de verrijzenis van het lichaam. De lichamelijkheid van de mens doet ertoe, daarom is ook de verrijzenis van het lichaam belangrijk. Wonderen in de zin van lichamelijke genezingen zijn dan tekens die hiernaar vooruit wijzen.
Eeuwigheid speelt niet alleen ‘na’ de dood af. Eeuwigheid drukt een kwaliteit van zijn uit die er was en er ook nu is. En dit is, wat mij betreft precies wat in Lourdes is: de quasi tijdloze aanvaarding, in de zin van zich aanvaard weten, zich gekend en erkend weten, zich getroost weten, zichzelf aantreffen als van hoop vervuld. De geloofshouding die Lourdes oproept – althans bij het heiligdom – is die van het zich aanvaard weten als kind van God, over de grenzen van ziekte, genezing en dood heen, in een ervaarbaar nu, dat er al was en dat zal blijven.
En ja, het eigenlijke wonder is dan dat het wonder niet meer nodig is, omdat verlossing hier al begonnen is, als geschenk voor iedereen.
Dit is een ingekorte versie van een hoofdstuk uit het in oktober te verschijnen boek van Fred van Iersel: Een leven lang Lourdes.