De film Philomena behandelt een pijnlijke episode uit het katholieke verleden, maar is geen schotschrift of vrome reclamefolder.
Een verrassing, dat is de film Philomena van Stephen Frears. Philomena, een Ierse vrouw van rond de 65, leest romans van het type bouquetreeks en keer op keer is ze verrast over de goede afloop. Martin Sixsmith, de journalist en ex-spindoctor met wie ze op reis gaat, vindt haar aanvankelijk nogal simpel. Hoe kun je nu op één dag tegen tien mensen zeggen dat ze “één uit duizend” zijn, zoals zij doet? Bovendien: Philomena gelooft, is katholiek, terwijl Martin de Kerk met het geloof aan de kant heeft gezet. “Zalig zij die niet zien en toch geloven…”? Wil die God van haar de mensen niet gewoon dom en gehoorzaam houden? Het publiek in de zaal stemde hoorbaar in met Martin.
Voordat we genoemde discussie horen is er al veel gebeurd. De film begint op het moment, in 2002, dat Martin zijn baan kwijtraakt en bij toeval op het spoor komt van Philomena en haar verhaal, dat een uitstekend human-interestartikel belooft te worden. In 1952 was zij, een pubermeisje nog, zwanger geraakt en naar de nonnen gebracht om haar kind te baren. Seks was zonde, buitenechtelijke kinderen een schande, en dus moest Philomena afstand doen van haar kleine Anthony, die zonder enig overleg of afscheid door de nonnen naar een pleeggezin werd gestuurd. Wie? Waar? Ze weet het niet, maar sindsdien gaat er geen dag voorbij dat ze niet aan hem denkt en hem in haar herinnering weggehaald ziet worden uit het klooster.
De aanvankelijke huiver waarmee ik naar Philomena ging (Seks! Kerk! Wrede nonnen!) bleek ongegrond
Martin biedt aan om met haar op zoek te gaan naar Anthony. De cynische gesprekken met zijn hoofdredactrice maken intussen duidelijk dat de pers zo haar eigen agenda heeft, waar het welzijn van het slachtoffer niet per se bovenaan staat. De speurtocht lijkt al vrij snel dood te lopen, wanneer de nonnen – een nieuwe generatie – vertellen dat het archief van die jaren bij een brand verloren is gegaan. In het lokale café horen Martin en Philomena echter een ander verhaal. De hoofdredactrice ziet al een groot artikel in de weekendbijlage.
Judy Dench is een ontroerende Philomena, Steve Coogan een ingetogen Martin. Het onbegrip tussen de twee maakt snel plaats voor een sympathie die nooit kunstmatig wordt en genoeg afstand houdt om het verrassende einde geloofwaardig te maken. Het is namelijk geen bouquetreeks maar een waargebeurd verhaal, en we mogen Stephen Frears dankbaar zijn voor de authenticiteit die hij meegeeft aan mensen en plaatsen. Dat ontbreekt helaas vaak in films over het katholieke geloof, die of een schotschrift worden (The Magdalene Sisters van Peter Mullan, met een vergelijkbare thematiek) of een vrome reclamefolder die de grote bioscopen niet eens haalt.
De aanvankelijke huiver waarmee ik naar Philomena ging (Seks! Kerk! Wrede nonnen!) bleek ongegrond. Volgens de Ierse jezuïet die me vergezelde, was de lokale sfeer perfect getroffen. Ook anderen liet de film niet onberoerd: “De katholieke Kerk heeft heel wat goed te maken”, verzekerde een mevrouw aan haar vriendin bij het verlaten van de zaal. Dat is waar, maar het is niet wat Philomena wilde zeggen.