Het onderzoek van grand jury naar seksueel misbruik door priesters in Pennsylvania veroorzaakte hevige kritiek op de kerk. Terecht? Of wilde de jury populair worden met een groot schandaal…
Josh Shapiro, attorney general (minister van justitie) van de Amerikaanse staat Pennsylvania, leidde het onderzoek van een ‘grand jury’ van 23 burgers naar het seksueel misbruik door katholieke priesters in die staat in de jaren tussen 1945 en 2019. De resultaten waren verbijsterend. In die periode hadden 301 priesters meer dan 1000 slachtoffers gemaakt.
Veel ophef maakten ze omdat ze opgesteld werden om veel ophef te maken.
Ondraaglijk veel. Het rapport van die grand jury heeft dan ook veel ophef gemaakt. Maar wisten wij dat alles al niet? Hadden de studies, verschenen, in 2004 en 2011, van het befaamde John Jay College of Criminal Justice niet becijferd dat in de Verenigde Staten, tussen 1950 en 2002, 4392 priesters – vier à vijf procent van de katholieke clerus – zich schuldig hadden gemaakt aan seksueel misbruik van kinderen? De onthullingen van de Pennsylvania grand jury waren dus niet nieuw. Veel ophef maakten ze omdat ze opgesteld werden om veel ophef te maken.
In principe doet een grand jury het werk dat bij ons een onderzoeksrechter doet. Ze stelt een dossier samen tot voorbereiding van een (eventueel) strafrechtelijk proces. Pas daarna spreekt een strafrechtbank een vonnis uit. Maar in dit geval was het rapport opgesteld als was het zelf reeds het vonnis van een strafrechtbank.
Het lijvige document van meer dan 1200 bladzijden werd voorafgegaan door een inleiding van twaalf bladzijden waarin de lezer diets werd gemaakt wat hij eruit moest leren. Die inleiding was een pamflet, een aanklacht tegen de daders maar ook en vooral tegen het schuldig verzuim van hun kerkelijke oversten. Vele lezers en vele journalisten zouden, onder tijdsdruk, niet verder lezen dan die twaalf bladzijden.
Voor de meer volhardende lezers volgde daarop een hoofdstuk over een beperkt aantal (achttien) bijzonder gruwelijke gevallen. Dat zou onvermijdelijk gelezen worden als representatief voor alle gevallen. Daarna volgde een lange reeks beschuldigingen tegen priesters die met naam en toenaam vernoemd werden. Die zouden zich pas kunnen verdedigen tijdens het latere strafrechtelijke proces. Te laat: ze waren immers al gebrandmerkt. Dat proces zal er trouwens zelden komen. Velen van hen zijn overleden of hoogbejaard en de feiten zijn dikwijls verjaard.
Kan en mag de katholieke gemeenschap zich daartegen verdedigen?
In het laatste deel van het rapport, van pagina 885 tot 1356, werden weliswaar een aantal replieken van beschuldigden opgenomen. Aan dit laatste deel werd weinig aandacht geschonken, te weinig om de rechten van de verdediging gerespecteerd te achten. Daarover meenden deze attorney general en zijn grand jury zich niet te moeten bekommeren.
Het rapport heeft een enorm schandaal verwekt. Kan en mag de katholieke gemeenschap zich daartegen verdedigen? Mag zij iets anders doen dan zich rouwmoedig op de borst kloppen en beloven dat dergelijke dingen voortaan niet meer zullen gebeuren?
Eén man heeft de lef gehad om het rapport volledig te lezen en aan een grondige kritiek te onderwerpen: Peter Steinfels, oud-redacteur van de New York Times en emeritus van de Fordham University van New York. In een uitvoerig artikel in het gereputeerde katholieke magazine Commonweal loochent hij allerminst dat priesters zich schuldig maakten aan vele gevallen van misbruik. Integendeel, hij heeft de ernst van het probleem zelf reeds aangekaart nog voor het schandaal ten volle losbarstte in de Boston Globe (2002), zoals beschreven in de film ‘Spotlight’. Hij kan enkel aanstippen dat de grand jury haastige en oppervlakkige uitspraken doet over vele individuele gevallen.
Indringende kritiek heeft hij vooral op de beschuldiging dat de kerkelijke hiërarchie van dat alles niet wilde weten en aan dat alles niets heeft gedaan. Die bewering onderzoekt hij in detail. Pennsylvania is een grote staat met zes bisdommen. Niet alle bisschoppen zijn in de loop van de jaren even doeltreffend geweest in het beteugelen van het misbruik en in de zorg voor de slachtoffers. Zij hebben een misplaatst vertrouwen gesteld in morele bekering en in psychologische therapieën.
Hoe kon het rapport dit over het hoofd zien?
Maar zij hebben geleerd. Vooral sinds het charter dat in 2002 door de Amerikaanse bisschoppen in Dallas werd opgesteld, zijn zij meer doortastend opgetreden. Met nogal wat succes. Beweren dat zij niets gedaan hebben is onjuist en onrechtvaardig. Hoe kon het rapport dit over het hoofd zien? Dat is enkel te verklaren door intellectuele gemakzucht of, erger nog, door de wens om populair te worden met een groot schandaal. Een attorney general heeft een verkozen functie en is dikwijls een politiek ambitieus man.
De katholieke gemeenschap hoort zich hier verdedigen, in de mate van het mogelijke. Al was het maar opdat haar reputatie en haar financies niet te lijden zouden hebben onder de misstappen van leden van de vroegere kerkgemeenschap. Maar ook om de regels van de rechtsstaat te vrijwaren tegen politici met sterke electorale ambities en tegen de schandaalzucht van de publieke opinie.
Overigens, zo besluit Steinfels, wat is beter voor de slachtoffers? Hun problematiek behartigen via arbitrage, in direct of indirect contact met hun misbruiker? Of via de rechtbank waar ze zich bloot stellen aan bekvechtende advocaten en aan ‘de publieke belangstelling’? De kerkelijke verantwoordelijken hadden goede, zij het misschien geen overtuigende redenen om dergelijke problemen niet toe te vertrouwen aan de publieke (en politieke) arena. Dat bewijst de episode van de Pennsylvania grand jury.