Volgens Jan Stuyt SJ kunnen wij niet meer over onze religieuze ervaringen praten. ‘En dat is een regelrechte ramp.’ Hij ziet dat het haperen van de geloofsoverdracht bovendien een hardnekkig verdriet meebrengt.
Menige grootvader en grootmoeder, peettante of peetoom loopt deze weken met een klein maar hardnekkig verdriet: ons kleinkind, ons petekind doet geen eerste communie. Waarom nou niet, dat is toch mooi? Maar ze zeggen het aan niemand. Als de mensen zouden doorvragen waarom dat verdriet doet, staan de meesten met een mond vol tanden. Het verdriet wordt niet gedeeld maar verstopt.
Dat was voor menigeen wat genoemd wordt ‘een religieuze ervaring’, en zoiets goeds gun je de kinderen ook.
De grootouders praten er niet over, ook al zien ze dat ze niet de enige zijn. Ze praten er niet over, want ze hebben de woorden niet. Ze willen niet versleten worden voor ouderwets of vroom – stel je voor.
Maar ze hebben mooie herinneringen aan hun eigen eerste heilige communie. Niet alleen het familiefeest en de cadeautjes, maar ook de voorbereiding en het gebeuren in de kerk. Dat was voor menigeen wat genoemd wordt ‘een religieuze ervaring’, en zoiets goeds gun je de kinderen ook. Tegelijk heeft bijna niemand woorden om te zeggen wát ze dan hebben meegemaakt. De enkeling die het wel kan zwijgt, zelfs in het eigen gezin, want het is wel heel erg persoonlijk en kwetsbaar, en je wilt niet dat anderen er om zouden lachen.
We zijn niet meer in staat om met elkaar over onze religieuze ervaringen te praten en dat is een regelrechte ramp. Als je er niet over kunt praten, kun je het ook niet doorgeven en kun je er ook niet over nadenken. Velen blijven daarom steken in het kindergeloof van toen (dat toen prima was), en als dat kindergeloof niet meer past bij het ouder worden, laten ze het achter zich. Niet iedereen groeit door naar een volwassen geloof.
Daar zitten ze dan, die jonge grootouders en peetouders: ze kennen de vreugde van het geloof, en wie weet zijn ze zelfs gegroeid in het omgaan met geloof en kerk. Maar wie praat daar wel eens over met een ander, of met zijn eigen kinderen? Op school gebeurt het te vaak alleen vanuit de buitenkant: moslims geloven zus, christenen geloven zo, en dat is allebei oké. Maar wie neemt de kinderen mee op een weg om zelf te geloven wanneer hun eigen ouders dat niet doen? Niemand.
De tijd van de eerste communies is niet voor niets in de weken rond Pinksteren: de Geest zal wel een handje helpen.
Toen ik hierover nadacht, kwam mijn eigen eerste communie terug in mijn herinnering. Ik was blij dat ik met mijn nog geen zeven jaren al mee mocht doen en dat Jezus er ook voor mij was. Bij het vormsel rond mijn dertiende was het minder de band met Jezus, maar wel het weten dat je nu meetelt in de kerk waar de mensen zijn die ook iets met Jezus hebben. Twee keer als kind je bewust zijn van ‘het heilige’, en blij dat je erbij mocht zijn.
Ik vroeg mij af of het Nieuwe Testament er iets over te zeggen had, maar ik kon het niet vinden. Het Nieuwe Testament is geschreven is een tijd van groei van de kerk en van vervolging van christenen. Wij hebben in onze streken te maken met krimp en met onverschilligheid. Dat is heel wat anders.
Daar zitten we dan met onze ervaringen, met ons verlangen om het goede te delen, en onze onmacht om wat ons zo ter harte gaat over te dragen. Kunnen we het er eens samen over hebben? Kunnen we weer leren om over onze eigen weg in het geloof te praten? Alleen in een gesprek met elkaar kunnen we woorden vinden en woorden oefenen, en de durf laten groeien om het aan anderen te vertellen. De tijd van de eerste communies is niet voor niets in de weken rond Pinksteren: de Geest zal wel een handje helpen.