Het bijzonder onderwijs afschaffen? Niet doen, de maatschappij is juist gebaat bij goede ‘bijzondere’ scholen. Dries van den Akker SJ schetst de contouren van zijn ideale school.
In Nederland bestaan er twee vormen van onderwijs: openbaar onderwijs en bijzonder onderwijs. Openbaar onderwijs wordt bestuurd door de overheid, bijzonder onderwijs door ouders en of belangengroeperingen. Dit bijzonder onderwijs is doorgaans gestoeld op een of andere ideologie. Het bekendst zijn de scholen voor confessioneel bijzonder onderwijs (katholiek, protestants, islamitisch). Maar ook scholen die zich bijvoorbeeld baseren op het Jenaplan of Rudolf Steiner (vrijeschool/steinerschool) vallen eronder: zij heten ‘bijzonder neutraal’.
Voor de goede orde: in Nederland zijn er twee keer zoveel instellingen voor bijzonder onderwijs als voor openbaar onderwijs. Niettemin klinkt de laatste tijd herhaaldelijk de oproep om het bijzonder onderwijs af te schaffen. Maar in mijn opvatting is met name op christelijke idealen gebaseerd bijzonder onderwijs meer gewenst dan ooit.
Weliswaar is het bijzonder onderwijs in Nederland ontstaan, omdat men de kinderen uit de eigen ‘zuil’ (levensbeschouwelijke groepering) wilde opvoeden binnen de eigen levensbeschouwelijke idealen. Mede om ze daarmee weerbaar te maken voor ongewenste invloeden van buiten. De tijd van de verzuiling is voorbij. Ik heb het dus niet over scholen (of ze nu christelijk of islamitisch of nog anders zijn) die het bijzondere karakter willen gebruiken om zichzelf of anderen buiten te sluiten.
Ik heb het dus niet over scholen die het bijzondere karakter willen gebruiken om zichzelf of anderen buiten te sluiten.
De christelijke school die ik voor ogen heb, staat in principe open voor alle leerlingen. En gaat het maatschappelijk debat niet uit de weg. Integendeel. Ze staat er middenin en neemt er juist aan deel. Maar ze laat zich in haar onderwijs, opvoeding en vorming van leerlingen uitdrukkelijk leiden door idealen, ontleend aan de persoon van Jezus Christus.
Voorbeeld. Zo schreef Aleid Truijens op 16 september in haar column in De Volkskrant: ‘Wat een verademing zou dat toch zijn, als school niet meer de plaats is waar kinderen wordt verteld wat ze moeten denken, voelen of geloven.’ Zij zet zich dus af tegen een vorm van christelijk onderwijs die ik niet als mijn ideaal herken.
Even verderop schrijft ze: ‘Maar op school leer je ook dat kernwaarden als democratie, de rechtsstaat, de gelijkheid van iedereen en het recht op vrije-meningsuiting boven persoonlijke overtuigingen gaan.’ Haar column was getiteld: Schaf het verzuilde onderwijs toch af.
Echter, welbeschouwd houdt ook zij een pleidooi voor bijzonder onderwijs, maar dan vanuit de idealen die haar voor ogen staan. En als het maatschappelijk gewenst is ‘kernwaarden als democratie, gelijkheid, recht op vrije meningsuiting’ als uitgangspunt te nemen, waarom zou het dan ongewenst zijn om in het onderwijs uit te gaan van naastenliefde (behandel anderen, zoals jij door hen behandeld wilt worden, zelfs als die ander dat niet ‘verdient’), barmhartigheid, compassie, zingeving, openheid voor het mysterie?
Waarom zou het dan ongewenst zijn om in het onderwijs uit te gaan van naastenliefde, barmhartigheid, compassie, zingeving, openheid voor het mysterie?
Op zo’n school zou het vak Levensbeschouwing of Godsdienstige Vorming een verplicht karakter moeten hebben. Te geven door iemand die daar niet alleen bevoegd in is, maar ook houdt van de inhoud ervan. Daarin moeten alle grote godsdiensten aan bod komen. Immers, de godsdiensten bevatten een schat aan zingevingsgeschiedenis.
En dat niet alleen. Juist waar de meeste leerlingen niet meer vertrouwd zijn met een vorm van religieus denken, zouden zij vertrouwd moeten worden gemaakt met de godsdienstige benadering van de werkelijkheid. Ze zouden de heilige boeken moeten lezen. Om tot de ontdekking te komen dat de taal der zichtbare dingen daar verwijst naar onzichtbare dingen. En dus op een andere wijze gebruikt wordt dan in de lessen, natuurkunde, geschiedenis of welke wetenschap dan ook. Juist als de leerling zelf niet godsdienstig is, is het vak nodig om religieus denkende mensen te verstaan.
Aan de leerlingen van de school zoals die mij voor ogen staat, zou ik willen meegeven: ‘Jullie komen straks in de maatschappij met andere mensen in aanraking. Laat die mensen voelen welk een voorrecht het is dat zij te maken krijgen met iemand die christelijk onderwijs heeft genoten.’
Open christelijk onderwijs als een geschenk aan de maatschappij.