In onze multireligieuze samenleving, zeggen sommigen, past het ‘neutrale’ vak levensbeschouwing beter dan het ‘gekleurde’ vak godsdienst. Maar snijden de argumenten hout?
In Vlaanderen gaan stemmen op om de levensbeschouwelijke vorming op school te hervormen. De lessen godsdienst zouden vervangen moeten worden door lessen levensbeschouwing. Die lessen zouden gewijd worden aan de studie van alle grote religies en dat op een objectieve, wetenschappelijke manier. Zo zou de indoctrinatie in één religie vermeden worden en ook de afkeer van andere religies. Dat is een doelstelling die volgens haar pleitbezorgers in onze multiculturele samenleving enige prioriteit verdient.
In de kringen van het vrije, veelal katholieke onderwijs kan men dit voorstel minder smaken. Om te beginnen wordt de kritiek op het katholieke godsdienstonderwijs niet in dank afgenomen. Akkoord, in werkelijkheid worden in die lessen dikwijls niet veel meer aangeboden dan een ‘christendom light’ dat zich niet sterk onderscheidt van algemeen aanvaarde levenswijsheden. Maar waarom aan het godsdienstonderricht de mogelijkheid ontnemen om zich in de nabije toekomst te vernieuwen en sterker te profileren?
Zullen lessen over verschillende religies meer te bieden hebben dan oppervlakkige ditjes en datjes?
Is het overigens wel waar dat de huidige godsdienstlessen in het katholieke scholen aanzetten tot onbegrip en intolerantie en dus haaks staan op de behoeften van een multiculturele en multiconfessionele samenleving? Mensen met kennis van zaken beweren het tegendeel. Katholieke jongeren die goed opgeleid zijn in hun godsdienst zijn niet minder maar meer tolerant dan de anderen. Dat zou trouwens ook het geval zijn voor jonge moslims. De christelijke vorming op de katholieke scholen blijft trouwens niet beperkt tot doctrinaire scherpslijperij. Ze is ook en vooral een morele en een spirituele vorming.
De kritiek op het nieuwe voorstel die voor velen het meest overtuigend zal klinken, is van meer praktische aard. Wat mag men verhopen van lessen die gaan over vele verschillende religies? Zullen die meer te bieden hebben dan oppervlakkige ditjes en datjes, tot meer kennis maar tot weinig inzicht in die vele religies? En wie durft waarborgen dat dit verruimde levensbeschouwelijke onderricht zal gebeuren op een objectieve, wetenschappelijke wijze?
Wie iets weet van Bijbelstudie, van godsdienstsociologie, godsdienstpsychologie en andere religiewetenschappen, zal het toegeven. De waardevrijheid laat daar dikwijls veel te wensen over. Erger nog, de vooringenomenheid kan daar gemakkelijk schuilgaan onder een voorgewende objectiviteit. Zal men in de godsdienstsociologie een beroep doen op de opvattingen van de oude Verlichters of op die van de hedendaagse empirische sociologen? Zal men in de godsdienstpsychologie een beroep doen op het gezag van Freud of van Jung of van Erikson, van William James of van hedendaagse neuropsychologen? In het beste geval zullen de leerlingen al die opvattingen netjes naast elkaar voorgeschoteld krijgen, als in een encyclopedie. Dat kan op korte termijn enkel leiden tot een grote verwarring en op langere termijn tot een grote ontmoediging. En dan hebben we het nog niet over de eindeloos variërende interpretaties van de gebeurtenissen in de geschiedenis van de religies.
En, last but not least, hoeveel leerkrachten zijn in staat om goed les te geven over het christendom en over het judaïsme en over de islam en over het boeddhisme en over de natuurgodsdiensten en over… Nee, met dit voorstel worden de leerlingen en vooral de leerkrachten overvraagd. Daarvoor zijn niet twee lesuren per week en één leerkracht per jaar nodig, maar zes uren en drie of vier leerkrachten. Het past beter in een universitaire omgeving dan in het secundair onderwijs. Ten minste als men de levensbeschouwelijke vorming op school ernstig blijft nemen en als men met dit voorstel meer op het oog heeft dan het ontzenuwen van de katholieke onderwijs. Wat door sommigen in het katholieke kamp betwijfeld wordt.