Vlaamse scholen zien zich gesteld voor een zwaar en overladen pakket van onderwijsdoelstellingen. Hebben zij nog wel de ruimte om naar eigen inzicht hun onderwijs vorm te geven?
In Vlaanderen zit circa 70% van de leerlingen in het secundair onderwijs op een confessionele school. Het confessioneel onderwijs – in Vlaanderen ‘vrij onderwijs’ genoemd – kent dus een groot succes. Maar hoe vrij zijn die vrije scholen om hun pedagogisch project in werkelijkheid om te zetten?
Hun aanbod moet om te beginnen rekening houden met de vraag van de ouders, en daarnaast ook met de eisen van de arbeidsmarkt en met die van het hoger onderwijs. Maar die beperkingen laten hun nog veel ruimte om hun aanbod zelf te bepalen. Daarbij komt nog dat ook de overheid de vrijheid van het aanbod wil sturen. Dat is in principe haar goed recht. Onderwijs is immers een zaak van algemeen belang. Daarom werden in 1991 bij decreet van de Vlaamse regering ‘eindtermen’ ingevoerd.
Eindtermen zijn doelstellingen die de scholen in hun onderwijsaanbod moeten opnemen. Ze bepalen het minimum dat de leerlingen met hun studies moeten bereiken. Hoe die bereikt worden, wordt overgelaten aan de leerplannen die door de scholen (en hun koepels) worden uitgewerkt. Zo blijft de autonomie van de scholen en van de leerkrachten nog enigszins gevrijwaard. Tot daar geen onoverkomelijk probleem. Waarom hebben ze sindsdien dan toch aanleiding gegeven tot steeds weer oplaaiende debatten?
De onderwijspracticus voelt zich betutteld en gefnuikt in zijn creativiteit
Een eerste probleem rijst als het hoger onderwijs zich ermee bemoeit en vraagt dat de eindtermen van het secundair onderwijs zouden samenvallen met hun begintermen, dat dus het lagere onderwijsniveau zich zou onderschikken aan het hogere niveau. Dat kan in zekere mate, maar niet helemaal, zo men ruimte wil laten voor het pedagogisch project van secundaire scholen. Er zijn nu eenmaal materies die als vormend worden beschouwd in het secundair onderwijs maar als overbodig in het hoger onderwijs. Ingenieurs hebben meer wiskunde nodig en minder oude talen. Eindtermen mogen dus niet gehanteerd worden om het hoger onderwijs ter wille te zijn. In de huidige debatten dreigt men dit nogal eens te vergeten.
Tweede probleem. Eindtermen worden vandaag geformuleerd per vak, op enkele vakoverschrijdende eindtermen na. Is dit wenselijk? De kwaliteitsnormen voor de school zouden beter gehaald worden op het niveau van de school dan op het niveau van concrete vakken. Verregaande precisering verraadt bij de overheid een centralistische en dirigistische visie op onderwijssturing. En dat terwijl scholen en leraren juist vragen om meer vertrouwen en vrijheid. Dat zou het beroep van leraar opnieuw wat aantrekkelijker maken.
Derde en cruciaal probleem. Al wie de voorbije 25 jaar heeft bijgedragen tot het formuleren van eindtermen, heeft zijn uiterste best gedaan om ‘zijn’ noodzakelijk geachte doelstellingen opgenomen te krijgen in de eindtermen. Dientengevolge ontstond een zware, overladen cocktail van onderwijsdoelstellingen. De onderwijspracticus voelde zich betutteld en gefnuikt in zijn creativiteit.
Ook de overheid heeft niet nagelaten om eindtermen toe te voegen aan de lijst: iedere parlementaire discussie over de rol van de school met betrekking tot een maatschappelijk probleem (nieuwe media, verkeersonveiligheid, drugsgebruik, seksuele geaardheid, enzovoort) werd politiek opgevangen door de beslissing om eindtermen aan de reeds bestaande toe te voegen. De school werd het ultieme medium om maatschappelijke problemen te bestrijden.
Iedere discussie over eindtermen impliceert een discussie over de vrijheid van onderwijs
Wie vandaag dan ook het aantal eindtermen wil tellen, staat voor een zware klus. Het zijn er al snel meer dan 800! Hoe begin je als school aan de realisatie van zo’n uitdaging? En let wel: het is voor sommige materies gemakkelijker een concrete eindterm vast te leggen dan voor andere. Voor sommige vakken zijn eindtermen les-specifieke kennisdoelstellingen, voor andere zijn het veeleer open competenties. Over een vak als wiskunde kan weinig onenigheid ontstaan. Maar wat met een eindterm onder de titel ‘burgerzin’? Daarover zullen de deskundigen het niet gemakkelijk eens worden, laat staan de leraars zelf.
Er gaan stemmen op om de keuzevrijheid inzake de levensbeschouwelijke vakken ter discussie te stellen. In onze multiculturele samenleving zou ieder specifieke levensbeschouwelijk aanbod vervangen moeten worden door één cursus waarin de leerling kennis kan maken met alle erkende levensbeschouwingen. Vooralsnog houden de politici hun handen af van dit gedachtegoed: eindtermen voor de levensbeschouwelijke vakken zijn niet aan de orde. Stel je voor dat een parlement zou vastleggen welke kennis een jonge katholieke leerling betreffende levensbeschouwingen moet verwerven…
Iedere discussie over eindtermen impliceert een discussie over de vrijheid van onderwijs, over de vrijheid om vanuit een pedagogisch (en levensbeschouwelijk) project eigen doelstellingen te formuleren. Dat hoor je vandaag helaas weinig in de maatschappelijke discussie waartoe de minister van onderwijs uitnodigt. Hopelijk zullen onze vele overheden dit alles overwegen bij komende beleidsinitiatieven.
Peter Michielsens was leraar, algemeen directeur van een jezuïetencollege en inspecteur-generaal voor het onderwijs van de Vlaamse gemeenschap. Tegenwoordig is hij als bestuurder/voorzitter betrokken bij het bestuur van de Ignatiaanse Scholen van Antwerpen.