De Amerikaanse jezuïet en journalist Matt Malone aanschouwt het totale onvermogen van het Britse parlement om de Brexit te regelen. Dat doet hem aan zijn eigen land denken.
Als u genoeg hebt van alle negatieve berichten in onze media over het slecht functioneren van de Amerikaanse politiek, is het een optie om naar de BBC over te schakelen en daar alles te horen over de politieke schipbreuk van het vlaggenschip dat Groot-Brittannië was. Zoals u weet, heeft een meerderheid van de Britse kiezers in een nationaal referendum in 2016 de wens uitgesproken dat het Verenigd Koninkrijk de Europese Unie zou verlaten.
Het resultaat is een dreigende constitutionele crisis
Twee jaar en drie premiers later zal Groot-Brittannië de Unie op 31 oktober verlaten – “no ifs or buts about it,” zei de huidige premier, Boris Johnson, onlangs. Het probleem is dat er nogal wat “mitsen en maren” zijn. Het Britse politieke establishment is verdeeld over drie fracties: degenen die willen dat Groot-Brittannië in de Europese Unie blijft; degenen die de Unie willen verlaten, maar met politieke en economische waarborgen (een zogenaamde deal), en degenen die de Unie hoe dan ook willen verlaten, ook al betekent dit een riskant no deal-vertrek.
Deze groeperingen vallen niet netjes samen met de grote Britse partijen en zijn over de partijgrenzen van het Lagerhuis heen vertegenwoordigd. Het resultaat is een dreigende constitutionele crisis. William Hague, de voormalige Britse minister van Buitenlandse Zaken en voormalig leider van de Conservatieve Partij, schreef het in The Telegraph op 2 september in deze bewoordingen: De “hoofdoorzaak” van de crisis “is niet het optreden van één persoon of partij, maar het historisch ongekende onvermogen van een parlement om het ergens over eens te worden, laat staan dat het überhaupt enige actie kan ondernemen”.
Als dit ons bekend in de oren klinkt, is dat omdat deze woorden ook uitstekend op ons Amerikaanse Congres zouden passen. Volgens een studie die vorig jaar door onder meer The Washington Post werd uitgevoerd, is de traditie van “het smeden van compromissen over de belangrijkste kwesties van de dag, het gezag om oorlog te verklaren, belastinggeld uit te geven en het presidentschap in bedwang te houden” – wat eeuwenlang het werk was van het Amerikaanse Congres – “in feite dood”. Het is vervangen, zeggen de auteurs van deze studie, “door een verzwakte wetgevende taak waarin het debat strikt wordt ingeperkt, partijleiders de agenda dicteren, de meeste gekozen vertegenwoordigers zelden inspraak krijgen en de sluiting van de overheidsinstanties een regelmatige bedreiging vormt”.
Het feit dat de nationale wetgevers van zowel de Verenigde Staten als het Verenigd Koninkrijk niet in staat zijn om goed te regeren, kan geen toeval zijn. Wat de Verenigde Staten betreft, concludeerde de genoemde studie dat “een transformatie relatief snel is opgetreden, veroorzaakt door het hypergepolariseerde klimaat dat de politiek sinds de verkiezingen van 2008 heeft verlamd”. Hierover zegt de studie: “Nu het politieke centrum grotendeels is verdampt, conformeren de partijleiders zich aan de eisen van hun basis; regels en tradities die lange tijd het maken van zakelijke en verantwoorde compromissen aanmoedigden, hebben plaats gemaakt voor een impasse langs de partijlijnen”.
Een “spirituele ziekte” die de Europese politiek doordringt
Dit lijkt op het eerste gezicht een nauwkeurige beschrijving. De vraag hierachter is: wat zijn de diepere krachten die onze politiek in de Westerse wereld drijven? Nationalisme is zeker een van de factoren. Bill McCormick SJ beschrijft het nationalisme, en in het bijzonder in zijn extreme rechtse vorm, als een “spirituele ziekte” die de Europese politiek doordringt, zelfs en misschien vooral in die landen, zoals het Verenigd Koninkrijk, die zich proberen te distantiëren van het Europese continent en zijn traditionele waarden.
Maar deze ziekte treft ook duidelijk de Amerikaanse politieke organen. Het belangrijkste symptoom is de verraderlijke invloed van ideologische partijgebondenheid. Zoals pater McCormick opmerkt, “kiezen politieke ideologieën binnen en buiten de fracties voor een politiek van ‘wij tegen hen’. In de Verenigde Staten gaat deze taal van uitsluiting vaak over ras en etniciteit. Voor het Europese populisme gaat identiteit vaker over religie, en vooral over verzet tegen de islam”.
In beide gevallen wordt de nationale politiek dus bepaald door wie we niet zijn, in plaats van door wie we wel zijn in het licht van een gemeenschappelijke set van waarden. Dit fenomeen, dat zowel links als rechts treft, is levensgevaarlijk, omdat het de opkomst van partijen en groepen mogelijk maakt, die het zoeken naar eenheid verlaten en uitsluiting als doel zien. Het is geen toeval dat de grondleggers van onze natie ons herhaaldelijk gewaarschuwd hebben voor dit fenomeen, dat zij beschouwden als de fatale fout van elke democratie, of deze nu republikeins of parlementair was.
Wat er zal gebeuren in Londen en Washington is een gok, maar zijn we misschien gewoonweg verstrikt in een langdurige doodsstrijd van de democratie? Negeert de overheidspolitiek niet de diepere, verontrustendere waarheid, dat de instellingen die de bescherming van de westerse democratie vormen, ons uit handen vallen? Kunnen ze nog gered worden? En zo niet, wat zou hun plaats kunnen innemen?
Dit artikel verschijnt ook in “America” van 16 september 2019. Vertaling en bewerking Jan Peters SJ.