De Paus sprak vorig jaar waarderend over mystica Madeleine Delbrêl. Piet Raes leerde het geloof verstaan door de teksten van deze dichteres, maatschappelijk werkster en mystica die hij toevallig op het spoor kwam in een boekwinkeltje. Hij legt uit wat hem zo raakte.
Madeleine Delbrêl (1904-1964) wordt beschouwd als een van de belangrijkste spirituele figuren van de twintigste eeuw. Ze was dichteres, maatschappelijk werkster en christelijke mystica. Na een onbezonnen jeugd in Parijs werd Madeleine als jonge twintiger gegrepen door het geloof. Ze verhuisde naar Ivry-sur-Seine waar destijds de rode vlag wapperde op het gemeentehuis. Ze stichtte er een nieuwe missionaire beweging: La Charité de Jésus, met het accent op een eenvoudig evangelisch leven te midden van mensen die het geloof in God niet delen.
Teksten die je als gelovige een hart onder de riem steken
Het geloof heb ik aan God te danken. Het verstaan ervan in grote mate aan Madeleine Delbrêl. Twaalf jaar geleden kwam ik haar werk op het spoor in het boekenwinkeltje van de abdij Notre-dame d’ Orval. Ik las Joie de croire (vreugde van het geloven) en was verkocht. Madeleine werd een spirituele gids en nog het meest hierom: ik had niet de indruk dat ik haar vond. Het voelde net andersom. Het was alsof zij op het juiste moment op mijn pad kwam. Haar teksten hebben mij bovendien nog nooit in de steek gelaten. Wanneer de vertwijfeling toeslaat en de moed mij ontglipt, dan herlees ik La leçon d’Ivry, het guitige Alcide of haar Testament spirituel uit 1958: wonderlijke teksten die je als gelovige een hart onder de riem steken en de schat van het geloof helpen begrijpen.
Madeleine Delbrêl antwoordt met haar leven en haar geschriften op de vraag die de communisten van Ivry haar met de regelmaat van de klok stellen: ‘Pour vous, qu’est-ce que c’est croire? (wat betekent geloven voor jou?)’ Let op, hun vraag is niet: ‘Madeleine, wat geloof je?’ Dat antwoord kennen ze en het is trouwens eenvoudig: het credo of de geloofsbelijdenis. De vraag van de communisten peilt niet naar de artikelen van het geloof, wel naar de praktijk van gelovig zijn. Het is de band tussen leven en geloof die de atheïsten van Ivry intrigeert. De communisten van Ivry, met wie Madeleine samen ijvert voor sociale gerechtigheid, willen van haar vernemen wat het betekent gelovig te zijn. Het bekommert hen niet wat het woord schepping nu precies betekent, of hoe vader, zoon en geest zich tot elkaar verhouden. Ze willen gewoon weten of het geloof er voor het leven toe doet. Maakt het iets uit? Zij geloven immers niet in God en ze leiden een mooi en zinvol leven. Waarom zou je dan toch op God vertrouwen? In 1962, twee jaar voor haar dood, geeft Madeleine in Toulouse voor de Mission ouvrière Pierre et Paul haar antwoord: ‘La foi nous introduit dans une vie’: het geloof leidt je binnen in een leven.
Volgens Delbrêl is het geloof ‘un art de vivre, un style d’existence’. Een levenstijl, of: op een bepaalde manier in het leven staan. Maar dat is veel te statisch uitgedrukt. Het geloof is immers geen kijk op, maar een aanvoelen van het leven. Het laat je de volle diepte en de breedte van een leven ‘in overvloed’ (Joh 10, 10) zien én ervan proeven. Het is alsof met God in je leven er nog één deurtje meer opengaat en je zo dieper kunt binnenkijken in het geheim van het leven. Geloven is levenskunst: deelnemen aan de dynamiek van de liefde die in alle dingen aanwezig is. In feite is geloven simpel, meent Madeleine, het is leven van en voor de liefde. Daarom ook dat Madeleine streng oordeelt over katholieken die hun geloof louter als een overtuiging beleven. ‘Het lijkt alsof hun geloof het leven herleidt tot een les anatomie of, erger nog, een autopsie. Terwijl het eigenlijk een kortfilm is over het élan van het leven.’
Madeleine weet waarover ze spreekt. Ze kent het atheïsme van binnenuit. Ze maakt immers zelf als jonge twintiger de overgang van het atheïsme naar het geloof. In 1921 studeert ze filosofie en literatuur aan de Sorbonne en noemt zich ‘strictement athée’ (strict atheïstisch). Met de beklijvende tekst Dieu est mort … vive la mort (God is dood, lang leve de dood) brengt ze dat leven, los van God, onder woorden. Maar in 1924 bekeert ze zich. Een overweldigende liefde komt haar op het donkerste uur van de nacht bezoeken en zet haar leven op zijn kop. Madeleine weet eerst niet wat haar overkomt, maar gaandeweg ziet ze het leven in een nieuw licht. ‘Het geloof is geen filosofie’, schrijft ze, ‘het is een savoir-faire en savoir-parler’ (weten hoe te spreken). Door het geloof krijgt het leven een glans die Madeleine verwondert en dankbaar stemt.
Foto door Luca Paolini op Flickr