In Theater voor engelen pleit Tomáš Halík voor een christelijk geloof dat open is en niet bevreesd voor het zwijgen van God. Het boek gaat over de dialoog van gelovigen en niet-gelovigen.
De Tsjechische priester en hoogleraar Tomás Halík is een veelgelezen hedendaags auteur. Hij schrijft dan ook vanuit een ongewone positie. Hij groeide op in het communistische Praag en werd op 18-jarige leeftijd katholiek. In het geheim werd hij tot priester gewijd en na de val van het communisme was hij adviseur van de president Václav Havel. Hij heeft als psychotherapeut gewerkt met alcohol- en drugverslaafden en was gedurende verschillende jaren lid van de pauselijke raad voor de dialoog met niet-gelovigen. Voor zijn publicaties kreeg hij verschillende onderscheidingen, zoals de prestigieuze Templeton-prijs. Onlangs gaf de Vlaamse beroepsvereniging van uitgevers hem de prijs voor het beste christelijke boek van 2021 voor zijn autobiografie In het geheim geloven.
Daarom heeft hij een afkeer van alle goedkope zwart-wit posities
Het boek Theater voor engelen – Het leven als een religieus experiment gaat over een onderwerp dat Halík na aan het hart ligt, namelijk de dialoog van gelovigen en niet-gelovigen. Het is een onderwerp dat vaak terugkeert in zijn publicaties. Geen wonder: hij is een priester die, vanuit de eigen ervaring van zijn jeugd, heel goed weet wat het betekent om niet te geloven. Daarom heeft hij een afkeer van alle goedkope zwart-wit posities over dit onderwerp.
Het boek is een rustige, geduldige exploratie van een advies dat paus Benedictus XVI eens gaf aan “onze ongelovige vrienden”, namelijk dat ook iemand die het niet lukt om de weg te vinden naar het aanvaarden van God, toch zou moeten proberen om zo te leven alsof God bestaat.
Wat betekent dat nu, zo vraagt Halík zich af. Hij overweegt verschillende perspectieven. Bijvoorbeeld: laat God als mogelijkheid toe in je bestaan. God opent ook voor de gelovigen mogelijkheden, en Hij sluit die niet af. Probeer te zien dat God niet in vastgelegde catechismus-formuleringen te vinden is, maar in verhalen en in geschiedenis, zoals de Bijbel die vertelt – en vooral in de persoon Jezus Christus.
De seculiere cultuur, zo zegt Halík, doet haar best ons wijs te maken dat het atheïsme het enig alternatief is voor neurotisch geloof. Maar geloof hoeft helemaal niet neurotisch te zijn. Het is dus belangrijk dat we als hedendaagse gelovigen niet te gemakkelijk instemmen met een oppervlakkige, goedkope en vaak dwangmatige religiositeit. Het is essentieel naar de kern van het christendom te gaan.
Te leven alsof God bestaat, betekent te leven als een werkelijk vrij mens
Trouwens, als het christelijk element uit de Europese cultuur zou verdwijnen, dan zou deze cultuur niet atheïstisch worden maar “onchristelijk-religieus”, misschien zelfs anti-christelijk-religieus. Daarom pleit Halík voor een christelijk geloof dat open is, dat niet bevreesd is voor het zwijgen van God (“dat ons verder brengt dan de praatzieke religiositeit van gelovigen die alles maar al te goed denken te weten”, p. 136). En vooral een geloof dat een grote eerbied heeft voor de vrijheid, voor trouw en vertrouwen. De woorden van paus Benedictus herformuleert hij als “te leven alsof God bestaat, betekent te leven als een werkelijk vrij mens” (p. 165). “Grote Broer” (dat wil zeggen: de “atheïstische god”) is de vampier van de vrijheid, de ware God daarentegen is haar rots, haar leven, haar bloed.
Persoonlijk apprecieer ik de zorg van Halík voor een relationele benadering van het geloof. Een mooie zin hierover: “Ik beweer dat God een partnerrelatie met ieder mens heeft, ook met de ongelovigen, en net als iedere serieuze relatie brengt ook deze relatie rechten en plichten met zich mee, ze leeft ergens uit (…), en kan ook door iets worden gekwetst, verraden of gedood” (p. 157).
Misschien verliest Halík dat soms uit het oog
Anderzijds kan men toch ook aangeven – en dat doet Halík minder, vind ik – dat de mooiste momenten in de reflecties van onze voorouders in het christelijke geloof, precies die dimensie hebben willen valoriseren. Oude standaard-formuleringen van geloofsaspecten zijn steevast gegroeid vanuit een levende ontmoeting van gelovigen met God, en vanuit hun eerbiedige zorg daarvoor. Een jongere collega-theoloog zei me onlangs: “wat we aan dogma belijden verwijst naar de Persoon waarvan we houden”. Misschien verliest Halík dat soms uit het oog, wanneer hij zich distantieert van dergelijke formuleringen, omdat ze hem teveel doen denken aan “praatzieke religiositeit van gelovigen die alles maar al te goed denken te weten.”
Ten slotte, wat betekent de raadselachtige titel van het boek Theater voor engelen? Halík bedoelt daarmee: geloven is niet op een rustige afstand als toeschouwer gaan zitten kijken – laat dat maar aan de engelen over – maar wel de moed hebben om zelf het toneel van het leven binnen te stappen. God bevindt zich niet achter de coulissen, integendeel, Hij bevindt zich in het verhaal dat gebeurt en waaraan wij deelhebben.
Tomás Halík. Theater voor engelen (vert. Kees de Wildt). Kokboekencentrum, Utrecht, 2021.