
Tussen twee nummers van mijn playlist door, zie ik in mijn ooghoek iemand me volgen in het drukke station. Volgen, of gewoon gehaast zijn? Toch volgen. De jonge vrouw zoekt mijn aandacht. Ze ziet eruit als een van de vele – soms jonge – bedelaars die zich in en rond het station ophouden.
Met een flauwe glimlach bereid ik me al voor om mijn vaste verontschuldiging boven te halen: Désolé, je n’ai pas de monnaie. Sorry, ik heb geen kleingeld bij. Dat klopt alvast, maar vandaag is het nog erger dan ik al dacht.
Daar staat ze met mijn portefeuille in haar hand
De vrouw dringt aan, en ik draai me uiteindelijk naar haar om. Daar staat ze met mijn portefeuille in haar hand. Uit mijn jaszak gevallen, blijkbaar, waarschijnlijk zo’n vijftig meter terug van waar we nu staan.
Al mijn kaarten zitten er nog in. Oef. Ik bedank haar uitvoerig, en misschien wat overdreven, vooral gedreven door het schuldgevoel dat ik haar eerst had willen negeren.
Wie in een stad als Brussel woont, kan er niet omheen: bedelaars, drugsverslaafden en daklozen kom je op elke hoek tegen – zeker in het centrum, maar ook daarbuiten. Het gevoel leeft ook dat het er de voorbije jaren alleen maar meer zijn geworden.
Nochtans is ook bedelen een mensenrecht. Voor veel mensen is het de enige manier om in een moeilijke periode te kunnen overleven.
Volgens een recente telling waren er eind november zo’n 10.000 dak- en thuislozen. Daarvan sliepen er ongeveer 1.000 op straat. Minstens enkele honderden in de buurt waar ik woon.
Het Belgisch Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting en het Belgisch Federaal Mensenrechteninstituut brachten in kaart welke beperkingen gemeenten opleggen aan bedelaars. Dat zijn er nogal wat, en ze zijn vaak niet proportioneel. Nochtans is ook bedelen een mensenrecht. Voor veel mensen is het de enige manier om in een moeilijke periode te kunnen overleven.
Als bewoner van een – naar Belgische maatstaven – grote stad, blijf ik het moeilijk vinden hoe je daar het best mee omgaat. Elke dag zoveel mensen die op zoek zijn naar een kleine gift of materiële hulp. Zelfs al zou ik mijn eigen hulporganisatie runnen – wat ik voor alle duidelijkheid niet doe – dan nog zou ik veruit het grootste deel van die mensen dagelijks moeten voorbijlopen zonder hulp te kunnen bieden.
Desondanks klinkt mijn vaste zinnetje, dat ik quasi dagelijks verschillende keren herhaal, inmiddels wat flauw
Zeker sinds covid heb ik trouwens vaker niet dan wel geld op zak, al probeer ik soms bewust wat kleingeld te verzamelen. Maar desondanks klinkt mijn vaste zinnetje, dat ik quasi dagelijks verschillende keren herhaal, inmiddels wat flauw. Ik had misschien toch wat meer kleingeld in mijn zak kunnen hebben.
Een mogelijk antwoord op die vaststelling is om je structureel te engageren. Er zijn genoeg organisaties in Brussel en elders die zich inzetten voor de meest kwetsbaren: van opvang tot hulp bij integratie. Er zijn veel opties voor wie zich wil inzetten. Maar toch is daar, onvermijdelijk, die sluipende verharding. De blik toch een beetje op oneindig, om je niet alweer te moeten verontschuldigen. De haast die er toch al is, maar waar je dankbaar gebruik van maakt om je niet weer, bij de mensen die je elke dag ziet, te moeten verontschuldigen. Dat ongemak bij die vraag die je op dat moment niet kan, eigenlijk niet wil, beantwoorden.
Even doorbrak ze de automatische piloot waar ik weer ongemerkt in was beland
Nog naglimlachend vertrekt de jonge vrouw weer, het geroezemoes en de menigte in. Ze leek blij dat ze iets voor me had kunnen betekenen. Ik kende haar niet, en zag haar sindsdien ook niet meer terug. Maar even doorbrak ze de automatische piloot waar ik weer ongemerkt in was beland. Vanaf nu, zo neem ik me voor, probeer ik daar weer wat harder tegen te vechten.