De grote Franse socioloog Emile Durkheim betoogde al dat individuen behoefte hebben aan een collectief kader van waarden en normen. Normloze individuen neigen namelijk eerder tot afwijkend gedrag en zelfmoord. In een actuele studie blijft socioloog Hughes Lagrange dicht bij die stelling en legt hij een link naar het (waarom van het) toenemend drugsgebruik.
Onlangs onderschepte onze politie een aantal leveringen van cocaïne die vanuit Zuid-Amerika op weg waren naar de haven van Antwerpen. Een fait divers? Nee, het ging om zeventien ton, zeventien duizend kilo! Dat is zo veel dat dit goede nieuws tevens slecht nieuws is. Slecht nieuws is het dat de drugsbaronnen zo veel vernuft aan de dag leggen om hun waar aan de man te brengen. Slecht nieuws is het dat er zo veel gebruikers zijn om dat goedje van hen af te nemen.
Het verschijnsel van de drugsverslaving grijpt om zich heen. De verklaring van dit ontstellende feit wijst naar een diepgewortelde zwakheid van onze welvarende samenleving. Welvaart leidt niet altijd tot welzijn, zo betoogt de Franse socioloog Hughes Lagrange in zijn pas verschenen Les Maladies du Bonheur (PUF, Parijs, 2021).
Deze onmiskenbare vooruitgang heeft een miskende schaduwzijde
Welvarend zijn we, de meesten onder ons althans. Onze koopkracht is groter dan ooit, wij zijn gezonder dan ooit, de levensverwachting is groter dan ooit. Maar deze onmiskenbare vooruitgang heeft een miskende schaduwzijde. Ze steunt op een cultus van de individuele vrijheid en gelijkheid die vele mensen beangstigt.
Vooral in de meest ontwikkelde landen, de Noord-Amerikaanse en de Noordwest-Europese, kenden zenuwziekten een steile opgang. Na de tweede wereldoorlog is er eerst een forse toename geweest van wat gediagnosticeerd werd als angstpsychosen. Daaronder de scrupulositeit en de benepenheid die vooral door romanciers van streng gereformeerde afkomst zo overvloedig in proza werden gegoten. Vanaf de jaren zeventig werd dat ziektebeeld grotendeels vervangen door wat nu algemeen bekend staat als “depressie”. Daarmee doelt men op aanhoudende neerslachtigheid, lusteloosheid, levensmoeheid.
Waarom dat alles? Lagrange analyseert als volgt. In onze tijd worden aan vele mensen buitengewone eisen gesteld maar dat waren er andere voor het kantelmoment van de jaren zeventig dan erna. In de eerste periode kwamen vele mensen nog in opstand tegen de verdrukkende eisen van de Victoriaanse (seksuele) moraal. Daar hadden psychoanalytici zoals Freud al tegen geprotesteerd en ook schrijvers zoals Flaubert via het personage van madame Bovary. De culturele omwenteling van mei 1968 zag de overwinning van dit protest.
Maar het ene ziektebeeld werd vervangen door een ander. De mensen stonden na 1970 nog altijd onder zware druk, maar nu vanwege de dwang om te produceren en te consumeren aan een (te) hoog tempo. Bovendien moesten zij in een meritocratische bestel met elkaar rivaliseren om hogerop te geraken. En dat met een grote kans op een mislukking die zij als “vrije en verantwoordelijke individuen” geneigd zijn enkel aan zichzelf te wijten.
Dergelijke pepmiddelen zijn op de duur erger dan de kwaal
Waar kunnen die individuen de nodige steun vinden om die sterk toegenomen druk op te vangen? Zij kunnen hun toevlucht nemen tot stimulerende middelen zoals cocaïne. Maar dergelijke pepmiddelen zijn op de duur erger dan de kwaal. Lagrange stelt dat er vroeger steun te vinden was bij sociale instellingen. Deze instellingen zijn thans echter fel verzwakt.
Eerst iets over de sociale instellingen in de kleine samenlevingen (“het microniveau”) die de individuen van nabij omringen en met name over het familiaal leven. Vroeger waren de familiebanden sterk en dat zijn ze in sommige streken, in Zuid-Europa bijvoorbeeld, nog altijd. Zij beperken de vrijheid van de individuen maar vormen tevens een niet geringe steun voor individuen die geen blijf weten met een onbeperkte vrijheid. “Vrijheid, blijheid” is een misleidende leuze.
In onze streken is het familieleven sterk verzwakt. Dat heeft pathologische neveneffecten, vooral in armere milieus. Natuurlijk zijn er individuen die zich gelukkig geëmancipeerd weten uit een verstikkende familiale omgeving, bijvoorbeeld dankzij de mogelijkheid tot echtscheiding. Maar die vormen de uitzondering op de regel. Gehuwden zijn over het algemeen minder onderhevig aan depressies dan ongehuwden.
Nog meer opvallend is dat de verzwakking van vele collectieve normen op het niveau van de grootschalige samenleving (“het macroniveau”) een soortgelijk effect heeft gehad. Individuen vinden het moeilijk om op eigen houtje, zonder de ruggensteun van morele tradities, een zinvol leven uit te bouwen. Emancipatie uit starre morele conventies is goed maar de steun van collectieve tradities kan niet volledig gemist worden. Gehoorzaamheid aan het politieke en/of aan het religieuze gezag maakt het leven, en de keuzes die het leven meebrengt, een stuk gemakkelijker. Daarom ervoeren niet alle burgers van Oost-Duitsland de val van de muur als een bevrijding.
Het kader mag niet te strak zijn en evenmin te laks
De klassieke Franse socioloog Emile Durkheim wist het al. Individuen hebben behoefte aan een collectief kader van waarden en normen. Dat kader mag niet te strak zijn en evenmin te laks. Individuen kunnen die normen niet ontdekken zonder hun morele tradities te raadplegen. Als hun samenleving geen of al te tegenstrijdige normen te bieden heeft, wordt hun het leven erg moeilijk gemaakt. Durkheim meende dat dergelijke normloze individuen tot afwijkend gedrag en zelfs tot zelfmoord geneigd zijn.
Eigenlijk wijkt Lagrange niet ver af van deze grote meester. Wel ondersteunt hij zijn betoog met meer en met meer actuele gegevens. Die suggereren hem dat de toenemende vraag naar verslavende drugs zoals cocaïne sterk gelijkt op een nieuwe, geleidelijke vorm van zelfmoord.