Of we na de lunch even alle tafels en stoelen aan de kant willen schuiven. Er ontstaat een ruimte waar je met zo’n twaalf mensen, op anderhalve meter afstand, in een grote kring kunt zitten. Gekleed in een joggingbroek en spierwitte sneakers stapt ze energiek de kring in en zet alvast een lekker deuntje op.
Eén voor één druppelen de bewoners binnen die voor vanmiddag zijn uitgenodigd. Van een afstandje sta ik nieuwsgierig te kijken naar wat er gaat gebeuren. Tijdens de eerste coronagolf lag alles in huis plat en mochten activiteiten niet plaatsvinden. Bewoners bleven alleen in hun eigen woningen. De stilte was oorverdovend. Onze bewoners vormen het kloppend hart van het huis. Zonder hen is er geen bal aan.
Tijdens het dansen komen bij de bewoners allerlei herinneringen boven.
Deze keer doen we het anders. Vandaag wordt er gedanst. Op de stoel, achter de stoel, of gewoon in ‘t rond. Er wordt gedanst alsof het een eerste en laatste dans in één is.
Melanie, die pas net bij ons werkt, is gespecialiseerd in dansen met mensen met dementie. Al binnen twee minuten kent ze de twaalf namen van de dansende bewoners, want ‘dat danst fijner.’ De eerste opzwepende muziek maakt ook een beetje de Olga Commandeur in mij wakker, maar ik houd me op veilige afstand.
Tijdens het dansen komen bij de bewoners allerlei herinneringen boven. Meneer Baart roept met overslaande stem dat hij vroeger alle meiden versierde met z’n pasjes, terwijl mevrouw Van der Linden bloost als ze een compliment krijgt. Het plezier van het samen dansen, lekker bewegen, bezig zijn met je lijf, doet iedereen goed.
Wanneer de muziek vertraagt, ontstaat een andere stemming. Bijna sereen klinkt het zachte strijken op cello en viool en ook de bewegingen worden anders. Sierlijk. Intuïtief. Ze zijn niet bedacht of geleerd, ze ontstaan.
Eén voor één danst Melanie op afstand met alle bewoners waarbij ze hen via een onzichtbaar koortje naar zich toetrekt en weer loslaat. Reagerend op elkaars bewegingen, ontstaat een gesprek zonder woorden.
Ik word overrompeld door de brok in m’n keel.
Ademloos kijk ik naar dit ontroerend diepe contact. Ik word overrompeld door de brok in m’n keel; deze taal is van een andere orde.
Ik denk terug aan het gesprek van vorige week met mevrouw Van der Linden. Ze was verdrietig, bijna wanhopig. ‘Rot Parkinson’ verzuchtte ze, doodop van alle onwillekeurige zwaaibewegingen die ze maakt met haar armen. Alsof er twee kleuters aan haar armen hangen die ze ronddraait als een draaimolen die maar nooit wil stoppen. Vandaag is het geen Parkinson, maar een dans…
Ze danst de sterren van de hemel.